3.2 lezen herhalen (2hv)

Lezen 3.2 herhaling
Betoog en argumenten
kritisch lezen
verwijswoorden
tekstverband oorzaak/gevolg
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lezen 3.2 herhaling
Betoog en argumenten
kritisch lezen
verwijswoorden
tekstverband oorzaak/gevolg

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen 
- Je weet wat het doel van een betoog is.
- Je weet hoe een betoog is opgebouwd. 
- Je weet wat een feit is.
- Je weet wat een mening is.
-Je kunt een tekst kritisch lezen.
- Je weet wat verwijswoorden zijn en waarnaar ze verwijzen.
- Je herkent een oorzakelijk tekstverband en weet welke signaalwoorden bij dit verband horen.



Slide 2 - Diapositive

Wat is een betoog?
  • De schrijver geeft zijn mening over een bepaald onderwerp
  • De schrijver wil je overtuigen van zijn mening d.m.v. argumenten
  •  Betogen hebben een driedeling:
  • inleiding: mening 
  • kern: argumenten
  • slot: conclusie / samenvatting

Slide 3 - Diapositive

Wat is het doel van een betoog?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 4 - Quiz

In welk deel van een betoog staan de argumenten?
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 5 - Quiz

Wat is het argument?
1a Alle presentatoren zijn knalgoed.
b Radio 3FM is mijn favoriete zender.

2a Jongeren die overlast geven, moeten stevig worden aangepakt.
b Anders wordt deze buurt onleefbaar.

3a WAV heeft al weer een trainer ontslagen.
b Het gaat snel bergafwaarts met WAV.

Slide 6 - Diapositive

Feit
Mening

Ik vind dat in Nederland veel heuvels voorkomen.

Limburg heeft heuvels, Groningen is helemaal vlak.

Een fluohesje dragen in het verkeer is veilig.
 
Een bezoek aan een museum is altijd boeiend.

Wat een prachtig doelpunt!

Jeroen zegt dat Nederlands een ontzettend saai vak is.

Slide 7 - Question de remorquage

feiten en meningen
Feit = iets wat werkelijk zo is of wat werkelijk gebeurd is. 
         = kun je controleren

Mening = wat een persoon ergens van vindt. 
                 = verschillen vaak. 
                 = standpunt, oordeel, opinie, opvatting.

Slide 8 - Diapositive

Welke vier leerstrategieën ken je al?

Slide 9 - Question ouverte

Wat betekent kritisch lezen?

Slide 10 - Carte mentale

Verwijswoorden
  • Wat zijn verwijswoorden?
  • Waarom gebruikt een schrijver verwijswoorden?






Slide 11 - Diapositive

Ellen en Simon hebben trek, ze kopen een grote zak chips bij de Albert Heijn.
A
Het verwijswoord is ze
B
Het verwijswoord is chips
C
Het verwijswoord is een
D
Het verwijswoord is grote

Slide 12 - Quiz

Wat in de volgende zin is een verwijswoord?:
Zullen we naar het strand fietsen? Nee, dat heb ik gisteren ook al gedaan.
A
Verwijswoord = al
B
Verwijswoord = dat

Slide 13 - Quiz

 tekstverband: oorzaak/ gevolg
Er stond geen zuchtje wind. Daardoor kwamen de zeilboten niet vooruit.

Signaalwoorden: doordat, zodat, daardoor, waardoor, met als gevolg...

Slide 14 - Diapositive

Maak zelf een zin met oorzaak/gevolg. Gebruik één van de signaalwoorden.

Slide 15 - Carte mentale

Hoe goed begreep je de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Sondage

Einde!
Ga nu aan de slag met de extra leestaak op bladzijde 136+137!

Slide 17 - Diapositive