Eenvoudige zin -- introductie

Eenvoudige zin:  introductie
Begrijp jij er iets van?
??
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Eenvoudige zin:  introductie
Begrijp jij er iets van?
??

Slide 1 - Diapositive

Doel
  • Ik kan zinsdelen van tijd, plaats en
     manier benoemen
  • Ik weet de volgorde van een eenvoudige zin
   

Slide 2 - Diapositive

We gaan oefenen met zinsvolgorde:
de gewone zin en inversie.
Vind jij dat moeilijk?
Ja, heel moeilijk.
Een beetje moeilijk.
Nee hoor, het is makkelijk.

Slide 3 - Sondage

Weet jij wat onderwerp is?
Ja
Nee

Slide 4 - Sondage

Weet jij wat een werkwoord is?
Ja
Nee

Slide 5 - Sondage

Geef een voorbeeld van tijd.
tijd

Slide 6 - Carte mentale

Geef een voorbeeld van plaats.
plaats

Slide 7 - Carte mentale

Geef een voorbeeld van een manier.
manier / hoe

Slide 8 - Carte mentale

Sleep de tekst naar de goede vakken.
plaats
tijd
manier
maandag
hard
met de fiets
lopend
in Den Haag
op het strand
op school
in mijn bed
om half 7
om half 7
zachtjes
volgende week

Slide 9 - Question de remorquage

Slide 10 - Vidéo

Zinsvolgorde:
Instructie gewone zin
Ik ga morgen naar school.
1e plaats :  onderwerp  --> wie of wat          --> ik
2e plaats:   werkwoord --> het doe-woord --> ga
3e plaats:   tijd                -->  rest tijd              --> morgen
4e plaats:  plaats           -->  rest plaats         --> naar school

Slide 11 - Diapositive

De gewone zin......
Wat staat op de 1e plaats?
A
werkwoord/ persoonvorm
B
onderwerp = wie of wat
C
plaats
D
tijd

Slide 12 - Quiz

De gewone zin......
Wat staat op de 2e plaats?
A
werkwoord / persoonsvorm
B
onderwerp = wie of wat
C
plaats
D
tijd

Slide 13 - Quiz

De gewone zin......
Wat staat op de 3e plaats?
A
werkwoord/ persoonsvorm
B
onderwerp = wie of wat
C
plaats
D
tijd

Slide 14 - Quiz

De gewone zin......
Wat staat op de 4e plaats?
A
werkwoord/ persoonsvorm
B
onderwerp = wie of wat
C
plaats
D
tijd

Slide 15 - Quiz