les 13

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

les 13 (20 uur)

1e keer: Lees de zinnen

2e keer: Probeer zonder boek de zinnen ontkennend te maken.

opdracht 4 blz. 116

opdracht 5 blz. 116

8.7 preposities bladzijde 117

Lees de zinnen en noem de voorzetsels.

Luister naar de instructie en doe na:

- Leg je pen op je boek

- Loop naar de deur

- Doe de TV aan

- Leg je boek tussen de kussens op de bank

- Doe het licht aan/ uit

- Zet een stoel tegenover je

Opdracht 6 bladzijde 118

Geef antwoord op de volgende vragen en gebruik een voorzetsel:

Example:

1 Waar is jouw boek?

Antwoord: Mijn boek ligt op tafel

2 Hoe ga je naar het café?

3 Waar staat jouw fiets?

4 Waar staat jouw auto?

5 Waar staan jouw kopjes?

6 Waar is jouw hond?

Uitspraak ij/ei - eu

Opdracht 14 blz. 123

Herhaal de woorden. Wat is de betekenis van deze woorden?

Kies 3 woorden uit iedere rij en maak hier een zin mee.

Quizlet: Woorden leren hoofdstuk 8

https://quizlet.com/24516711/hoofdstuk-8-nederlands-in-gang-flash-cards/

Hoofdstuk 9: 'Bij de huisarts' bladzijde 127 (zelfstudie)

Samen lezen blz. 129: Wat is er aan de hand?

Opdracht 1 bladzijde 128 

1 waarom - huisarts: Waarom is meneer Smit bij de huisarts?

2 waar - bultjes

3 Hoelang - klachten

4 Wat - gedaan?

5 Wat - gegeten

6 Wat - geeft

7 Waarom - zalf

Opdracht 3 bladzijde 130.
Welk dagdeel hoort bij de volgende zinnen? De markt is elke dag. Hij begint om 8.00 uur.

1. gisterochtend
2. vanochtend
3. morgenochtend
4. 's ochtends

Ik wil dit even met mijn vriend overleggen. Ik bel u morgen om 12:00 uur.

1. gistermiddag
2. vanmiddag
3. morgenmiddag
4. 's middags

Jasper was gisteren met Christine in een restaurant. Hij was om 23:00 uur thuis.

1. Gisteravond
2. Gisternacht
3. 's avonds
4. vananvond

Na 18:00 uur moet u niet dit nummer bellen maar een ander telefoonnummer.

1. gistermiddag
2. gisteravond
3. 's middags
4. 's avonds

Ik heb vandaag cursus van 14:00 uur tot 17:00 uur.

1. gistermiddag
2. vanmiddag
3. morgenmiddag
4. 's middags

Ik heb niet goed geslapen

1. gisternacht
2. vannacht
3. gisteravond
4. 's nachts

Ik had gisteren van 12.00 uur tot 18.00 uur vrij. Vandaag werk ik weer de hele dag.

1. gisterochtend
2. gistermiddag
3. gisteravond
4. gisternacht

Vandaag werkt Jennifer niet. U kunt haar morgen om 9.00 uur weer bellen.

1. gisterochtend
2. vanochtend
3. morgenochtend
4. 's ochtends

Perfectum bladzijde 131

hebben/ zijn + participium van een werkwoord.

                      

                     Regelmatige werkwoorden

Hebben = to have + past participle  (ge + ik-vorm + t / d)                        ik heb gewoond   

jij/ u hebt betaald

hij/ zij/ het heeft gemaakt

wij hebben gefietst

jullie hebben gespeeld

zij hebben geschaatst

d of t

Eindigt de stam (infintief - en) op een:

s, f, t, k, ch, p = t  (softketchup)

Als de stam eindigt op een andere letter = d

Onregelmatige werkwoorden: zijn/ gaan/ hebben

zijn = to be

ik ben geweest

jij/ u bent geweest

hij/ zij/ (het) is geweest

wij zijn geweest

jullie zijn geweest

zij zijn geweest

gaan = to go

ik ben gegaan

jij/ u bent gegaan

hij/ zij (het) is gegaan

wij zijn gegaan

jullie zijn gegaan

zij zijn gegaan

hebben = to have

ik heb gehad

jij/ u hebt gehad

hij/ zij (het) heeft gehad 

wij hebben gehad

jullie hebben gehad

zij hebben gehad

Wanneer gebruik je in de perfectum hebben of zijn?

Regels:

- Bij de meeste werkwoorden gebruik je 'hebben'

- 'Zijn' gebruik je bij de werkwoorden aankomen, beginnen, blijven, gaan, gebeuren, komen, worden en zijn.

Let op!

'Hebben' gebruik je bij werkwoorden van beweging.

Ik heb een heel eind gefietst.

'Zijn' gebruik je als het om een richting gaat.

Ik ben helemaal naar Groningen gefietst.

Hoe maak je de perfectum? (hebben)

Onderwerp     hulp werkwoord -   voltooid deelwoord  (-ge, -ver, -be)

ik                        heb                              gewerkt

jij                        hebt                             gespeeld

hij                       heeft                           betaald

wij                      hebben                      verteld

jullie                   hebben                     gemaakt

zij                        hebben                     gebruikt

Hoe maak je de perfectum? (Zijn)

Onderwerp       hulp werkwoord      voltooid deelwoord (-ge, -ver, -be)

Ik

jij/ u

hij/ zij/ het

wij

jullie

zij

ben

bent

is

zijn

zijn

zijn

geweest

gebleven 

gekomen 

begonnen 

gegaan 

geworden 

Herhaling

Wanneer krijgt het participum  een -t en wanneer krijgt het een -d bij regelmatige werkwoorden?

Als de stam van een werkwoord eindigt op s, f, t, k, ch of p dan een:   -t 

( Soft ketchup)

Anders schrijf je een -d

Examples: -t of -d?

ruilen = ruil. De laatste letter is een -l. De -l zit niet in soft ketchup dus een -d.

gebruiken = gebruik. De laatste letter is een -k. De -k zit wel in soft ketchup dus een -t

Maak opdracht 4  bladzijde 132  

Maak opdracht 5 bladzijde 132

Volg het volgende stappenplan van de werkwoorden van opdracht 5 bladzijde 132.

spelen-wensen-stoppen-proeven-halen-krabben-wonen-vertellen-gebruiken-betalen.

Zin 1:

1 noteer het hele werkwoord = spelen

2 Maak de stam (infinitief - en) = spel 

3 Komt de letter voor in Soft Ketchup?

4  Ja dan schrijf je een -t

     Nee dan schrijf je een -d = gespeeld

Spreekopdracht:

Geef antwoord op de volgende vragen van de huisarts.

1 Wat is er aan de hand?

2 Waar hebt u pijn?

3 Hebt u koorts?

4 Wanneer zijn de klachten begonnen?