klas 2 herhaling zinsdelen (t/m BWB)

Grammatica - zinsdelen
- herhaling
OW
PV
WG 
LV 
MV
BWB
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Grammatica - zinsdelen
- herhaling
OW
PV
WG 
LV 
MV
BWB

Slide 1 - Diapositive

Grammatica - zinsdelen
In deze LessonUp herhaal je de volgende onderdelen:

  • onderwerp 
  • werkwoordelijk  gezegde
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp
  • bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Diapositive

Onderwerp (OW)
Het onderwerp in een zin is dat wat (of degene die) 'bezig' is in een zin, dus die iets doet.

Op de hoek van de straat verkoopt die enge man lekker ijs.

Je vindt het onderwerp vaak door de vraag te stellen: 'wie (of wat) + alle werkwoorden in de zin.

Slide 3 - Diapositive

Van die zoete ijsjes wordt mijn zusje altijd misselijk.

OW:

Slide 4 - Question ouverte

Uitleg
Van die zoete ijsjes wordt mijn zusje altijd misselijk.

Wie wordt misselijk? > mijn zusje.

"van die zoete ijsjes" kan het onderwerp niet zijn, want en onderwerp begint nooit met een voorzetsel.

Voorzetsel: in, op, van, naar, aan, uit, tussen, ... enzovoort

Slide 5 - Diapositive

Het gras heeft jouw vader gisteren nog gemaaid.

OW:

Slide 6 - Question ouverte

Uitleg
Het gras heeft jouw vader gisteren nog gemaaid.
Wie heeft gemaaid? > jouw vader.

het gras is niet het onderwerp, want het gras is niet bezig met maaien. 


Slide 7 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde (WG)
Het werkwoordelijk gezegde geeft aan wat er gebeurt in een zin. Er is meestal sprake van een handeling, een 'actie'. 

In het voorjaar planten we altijd meerdere nieuwe planten in de tuin.
Met mijn broer heb ik tijdens drie wandelingen vijftig caches ontdekt.
Je moet een ander wel willen helpen.

Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin samen.





Slide 8 - Diapositive

Had je die groene, wollen trui bij H&M gekocht?

WG:

Slide 9 - Question ouverte

Je wilt zo'n lelijk, plastic jasje toch niet dragen.

WG:

Slide 10 - Question ouverte

niet werkwoorden in een wg
Soms staan in een werkwoordelijk gezegde ook woorden die geen werkwoorden zijn.

Voorbeelden:
Hij vergat zijn huiswerk te maken.
Hij is een broodje aan het eten.
Machteld keek de toetsen razendsnel na





Slide 11 - Diapositive

Lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp is diegene (of datgene) waar iets mee gedaan wordt. Het ondergaat wat het onderwerp 'doet'.

De kat heeft de vogel gevangen.
In de tas van mijn vriendin heb ik een cadeautje gestopt.

Je vindt het lijdend voorwerp vaak door de vraag te stellen: wie/wat + ow + alle werkwoorden in de zin.



Slide 12 - Diapositive

De hond van de buren at mijn laatste knakworst op.

LV:

Slide 13 - Question ouverte

Jonas heeft zijn broer een harde stomp gegeven.

LV:

Slide 14 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp (MV)
Het meewerkend voorwerp krijgt iets. Het lijdend voorwerp gaat van onderwerp naar meewerkend voorwerp.

Julia heeft voor haar moeder een bijzonder cadeau gekocht.

Het meewerkend voorwerp kun je vaak vinden door de vraag te stellen: (aan/voor/van) wie/wat + (lv) + ow + gezegde.




Slide 15 - Diapositive

Vandaag zal ik een taart bakken voor mijn tante.

MV:

Slide 16 - Question ouverte

Mijn broer heb ik een nieuwe rekenmachine gegeven voor zijn verjaardag.
MV:

Slide 17 - Question ouverte

Bijwoordelijke bepaling (BWB)
Een bijwoordelijke bepaling kun je zien als 'de ruimte', het 'decor' in de zin. Plaats en tijd, maar ook de manier waarop iets gebeurt, horen daarbij.

Op zaterdagmorgen koop ik altijd taartjes bij de warme bakker.
Gisteren heb ik keihard gelopen op die nieuwe atletiekbaan.

Je vindt een bijwoordelijke bepaling meestal door de vraag te stellen: waar, wanneer of hoe (speelt de handeling zich af)?

Slide 18 - Diapositive

Nu wil ik een oefening maken.

BWB:

Slide 19 - Question ouverte

Je kunt vragen stellen tijdens de les.

BWB:

Slide 20 - Question ouverte

Wat is de bwb?
Hij hangt zijn jas aan de kapstok
A
hij
B
aan de kapstok
C
zijn jas
D
staat geen bwb in

Slide 21 - Quiz

Kan een bwb met een voorzetsel beginnen?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Lucas kent de weg

bwb = ?
A
Lucas
B
kent
C
de weg
D
staat er niet in

Slide 23 - Quiz

Er is altijd een BWB in een zin
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Einde

Slide 25 - Diapositive