H5 thema 2 bs 4

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Eiwitsynthese

Slide 2 - Carte mentale

Zet in de juiste volgorde van GROOT naar KLEIN
Cel
Celkern
Chromosoom
DNA
molecuul
Nucleotide
Stikstofbase

Slide 3 - Question de remorquage

Welk stuk RNA moet er bij de transcriptie van dit DNA gemaakt worden?
Kies de juiste. 
C
C
A
T
G
C
C
A
U
G
G
G
T
A
C
G
G
U
A
C

Slide 4 - Question de remorquage

Als een cel gaat delen dan moet voorafgaand aan de mitose het DNA worden verdubbeld via
A
replicatie
B
transcriptie
C
translatie
D
eiwitsynthese

Slide 5 - Quiz

Transcriptie en translatie vinden plaats in...
A
beide in de celkern
B
beide in het cytoplasma
C
transcriptie in celkern translatie in cytoplasma
D
translatie in celkern transcriptie in cytoplasma

Slide 6 - Quiz

Welk aminozuur wordt ingebouwd in het eiwit voor het RNA codon AGC?
Geef alleen de 1 letter code.

Slide 7 - Question ouverte

Welk aminozuur wordt ingebouwd in het eiwit voor het RNA codon UUU?
Geef alleen de 1 letter code.

Slide 8 - Question ouverte

Welk aminozuur wordt ingebouwd in het eiwit voor het RNA codon UCC?
Geef alleen de 1 letter code.

Slide 9 - Question ouverte

Studiewijzer

Slide 10 - Diapositive

Studiewijzer

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Na het eten van veel koolhydraten wordt in het lichaam meer insuline geproduceerd. Dit is een wijziging in:
A
genotype
B
fenotype
C
genexpressie
D
sequentie

Slide 21 - Quiz

Wat wordt er bestudeerd bij epigenetica?
A
Activiteit van genen
B
Erfelijke eigenschappen
C
Mutaties in genen
D
Nucleotide volgorde van DNA

Slide 22 - Quiz

Wat is de beste beschrijving van een stamcel?
A
Cel waaruit na deling een gespecialiseerde cel kan ontstaan
B
Een cel met een bepaalde functie
C
Cel die zich deelt en twee dochtercellen vormt.
D
De cel van een boom.

Slide 23 - Quiz

Welke uitspraak over stamcellen is waar?
A
Een stamcel heeft een specifieke taak.
B
Een bevruchte eicel is geen stamcel.
C
In beenmerg zitten geen stamcellen.
D
Stamcellen kunnen differentiëren.

Slide 24 - Quiz

De bevruchte eicel is de eerste stamcel die een organisme heeft.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 25 - Quiz

Studiewijzer

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive