Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Planning
Past Simple
Past Perfect
Irregular verbs
Slide 1 - Diapositive
Past simple
Bij de Past Simple zet je alleen maar het werkwoord in de verleden tijd
Bijvoorbeeld: work > worked
Maar, dat is regelmatig. Je moet nu alle onregelmatige werkwoorden leren
Bijvoorbeeld: See > Saw, Be > Was/Were, Buy > Bought
Hier is dus geen standaard regel voor, dit moet je stampen!
Slide 2 - Diapositive
Past simple
Een vraagzin in de past simple schrijf je zo:
She saw her yesterday.
Did she see her yesterday?
Je zet dus altijd did vooraan in de zin, en het werkwoord verandert terug naar de stam (tegenwoordige tijd)
Slide 3 - Diapositive
Past Simple
Een negatieve zin in de past simple schrijf je zo:
I went to school yesterday.
I didn't go to school yesterday.
Je voegt dus altijd didn't (did not) toe voor het werkwoord, en het werkwoord verandert terug naar de stam (tegenwoordige tijd)
Slide 4 - Diapositive
Present Perfect
De present perfect geeft aan dat iets in het verleden is begonnen, en nu nog doorloopt. Jij bent 3 jaar geleden begonnen op VOX, en dat is nog steeds zo.
"I have been a student at VOX for three years now.''
Slide 5 - Diapositive
Present Perfect
De present perfect bestaat altijd uit 2 woorden: have of has + voltooid deelwoord
I have worked there for 2 years.
She has played for that team since 2011.
Have: I, you, we, they
Has: He, she, it
Slide 6 - Diapositive
Present Perfect
Een negatieve zin in de Present Perfect schrijf je zo:
I have worked there for 10 years.
I have not worked there for 10 years.
Je voegt dus alleen not toe tussen have/has en het werkwoord!
Slide 7 - Diapositive
Present Perfect
Een vraagzin in de Present Perfect schrijf je zo:
She has worked there for 10 years.
Has she worked there for 10 years?
Je zet dus altijd have of has vooraan in de zin, verder verander je niets!
Slide 8 - Diapositive
Wanneer gebruik je welke vorm?
Staat er een FYNE JAS woord in? (FOR, YET, NEVER, EVER, JUST, ALREADY, SINCE)
Ja? Dan gebruik je de Present Perfect
Nee? Dan gebruik je de Past Simple
Slide 9 - Diapositive
She ............... (never - to be) to France.
Slide 10 - Question ouverte
They ............ (not - to go) to the cinema last night.
Slide 11 - Question ouverte
.............. (they - to fly) to Italy yet or are they leaving tomorrow?
Slide 12 - Question ouverte
............... (you - to go) to his place last night or not?
Slide 13 - Question ouverte
I .......... (to put) my bag on the table last night so I won't forget it.