Quiz interpunctie

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Dubbele punt en punt komma's 

Kies het goede antwoord.

Dubbele punt of punt komma's.

Welke zin is correct?

1. We hebben een mooie zomer gehad; vooral augustus was heerlijk.
2. We hebben een mooie zomer gehad: Vooral augustus was heerlijk.

Antwoord A 

Het goede antwoord is A omdat er nooit een hoofdletter achter een punt komma is behalve als het een naam is. 

Dubbele punt of punt komma?

1. De quizmaster riep; 'En. Pierre, wat hebben ze gewonnen?'
2. De quizmaster riep: 'En. Pierre, wat hebben ze gewonnen?'

Antwoord B

Het goede antwoord is B omdat het een citaat is. 

Kies het goede antwoord.

1. Anna komt wat later; ze reist met de trein.
2. Anna komt wat later: ze reist met de trein.
3. Anna komt wat later: Ze reist met de trein.
4. Anna komt wat later ; Ze reist met de trein.

Antwoord B

Het goede antwoord is B omdat de zinnen een verband hebben.

Vraagtekens en aanhalingstekens

Hoort hier een vraagteken te staan of niet? 
Horen hier aanhalingstekens te staan of niet? 

Kies het goede antwoord.

Vraag teken of geen vraag teken?

1. Waar staat de zout?
2. Waar staat de zout.

Antwoord A

Het goede antwoord is A omdat het een vraag is 

Vraag teken of geen vraag teken?

1. Waar ga je heen.
2. Waar ga je heen?

Antwoord B 

Het goede antwoord is antwoord B omdat het een vraag is. 

Aanhalingstekens of geen aanhalingstekens?

1. Hij zei: "ik ben cool"
2. Hij zei: Ik ben cool.

Antwoord A

Het goede antwoord is A omdat het letterlijk door iemand wordt uitgesproken. 

Komma's en punten

Kies het goede antwoord. 
Moet er in de zin een komma of een punt komen.

Waar staan de punten en komma goed?

1. Ja, dank u. Het was heel lekker.
2. Ja. dank u, het was heel lekker.

Antwoord A

Punt of komma?

1. Het bedrag is 40.000 Euro.
2. Het bedrag is 40,000 Euro.

Antwoord A

Het goede antwoord is A omdat het een getal is.

Waar staat de komma goed?

1. Het is mooi weer omdat, de zon schijnt.
2. Het is mooi weer, omdat de zon schijnt.

Antwoord B

Het goede antwoord is B omdat de komma voor het voegwoord moet.

Bij welke zin staan de komma's goed?

1. Ik ging naar de supermarkt en ik kocht: 1 banaan, 2 peren en drie tomaten.
2. Ik ging naar de supermarkt en ik kocht: 1 banaan, 2 peren, en drie tomaten

Antwoord A

Het goede antwoord is A omdat het een opsomming is en er nooit een komma voor de en komt.