Herhaling mening/feit/argument/signaalwoorden

Lesdoelen
In deze les leer je:
  • feiten, meningen en argumenten herkennen;
  • signaalwoorden die een reden aangeven
  • signaalwoorden die een conclusie aangeven;
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Lesdoelen
In deze les leer je:
  • feiten, meningen en argumenten herkennen;
  • signaalwoorden die een reden aangeven
  • signaalwoorden die een conclusie aangeven;

Slide 1 - Diapositive

Feit of mening?
Dit weet je al.

Slide 2 - Diapositive

Is de uitspraak een feit of een mening?
Het vmbo is een vervolgschool van de basisschool.
A
feit
B
mening

Slide 3 - Quiz

Is de uitspraak een feit of een mening?
Ik ga met plezier naar school.
A
feit
B
mening

Slide 4 - Quiz

Is de uitspraak een feit of een mening?
Op mijn school wordt goed lesgegeven.
A
feit
B
mening

Slide 5 - Quiz

Is de uitspraak een feit of een mening?
In klas 2 hebben alle leerlingen Nederlands.
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quiz

FEIT
Iets wat je kan controleren met een onderzoek of een krantenbericht.
MENING/STAND-
PUNT
Iets wat je vindt of wat je denkt.
ARGUMENT
Waarom je iets vindt of denkt.
signaalwoorden
want
omdat
immers

Slide 7 - Diapositive

MENING EN ARGUMENT
Als je vertelt wat je van iets vindt, dan geef je je mening. Vaak geef je daar een argument bij: de reden waarom je iets vindt. Hoe beter het argument is, hoe eerder de ander het met je eens zal zijn.


mening
argument
Ik vind dat er een huiswerkvrije school moet komen,
want dan hoef je thuis niets meer te doen voor school.
De pauzes op school moeten langer duren,
omdat je dan meer tijd hebt om rustig te eten.

Slide 8 - Diapositive

Ik vind dat school later moet beginnen.
...want dat vind ik.
...want dat is beter voor de hersenontwikkeling van pubers.
Slecht argument.
Het is niet gebaseerd op een feit, situatie of iets belangrijks.
Goed argument.
Het is gebaseerd op een feit en het is ook belangrijk voor de lezers.

Slide 9 - Diapositive


Wat is een argument?
A
Iets wat je vindt of wat je denkt.
B
De reden waarom je iets vindt of denkt.

Slide 10 - Quiz

Argument of mening?
Huiswerk maken is belangrijk,
A
argument
B
mening

Slide 11 - Quiz

Argument of mening?
want daarmee verwerk je de leerstof beter.
A
argument
B
mening

Slide 12 - Quiz

Signaalwoorden
In een tekst geven signaalwoorden het verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's. 
Op de volgende slide zie je de tekstverbanden en signaalwoorden die je al kent uit eerder hoofdstukken.

Slide 13 - Diapositive

Signaalwoorden 
verband
signaalwoorden
opsomming
ten eerste, ook bovendien, daarnaast, verder
tijdsvolgorde
eerste, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte
tegenstelling
maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
voorbeeld
bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van is, zo, zoals, ter illustratie

Slide 14 - Diapositive

Reden

Een reden is een uitleg, een verklaring waarom iets is of waarom je iets doet. Ook een argument is een reden.


mening
signaalwoord
reden
Leraren moeten geen cijfers meer geven,
want
cijfers zeggen niet alles over wat een leerling allemaal kan.

Slide 15 - Diapositive

Reden
tekstverband
signaalwoorden
reden
want, omdat, daarom, vanwege, immers, namelijk

Slide 16 - Diapositive

Bij welk verband hoort het signaalwoord:
MAAR
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstellend
D
reden

Slide 17 - Quiz

Ze wil gaan winkelen, omdat ze nieuwe kleren nodig heeft.

Welk tekstverband geeft het woord 'omdat' aan:
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling
D
reden

Slide 18 - Quiz

Ik moet vandaag nog een hoop werk doen. Ten eerste moet ik mijn kamer opruimen. Ten tweede moet ik het gras maaien. Daarna moet ik boodschappen gaan doen voor het weekend.

Welk tekstverband geven de signaalwoorden: 'ten eerste, ten tweede, daarna' aan:
A
voorbeeld
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling
D
reden

Slide 19 - Quiz

Wat hoort bij elkaar?
argumenten
conclusie
mening
inleiding
kern
slot

Slide 20 - Question de remorquage

Signaalwoorden: conclusie
In het slot van een betoog lees je meestal in één zin wat het belangrijkste is wat de schrijver wil vertellen. Die zin is de conclusie: zijn eindoordeel. Meestal herhaalt de schrijver dan zijn mening of hij geeft een samenvatting van alle informatie.

Slide 21 - Diapositive

Deze signaalwoorden geven een conclusie aan:
dus, kortom, dan ook.

Het is dus belangrijk dat alle middelbare scholieren kunnen reanimeren.
Kortom, een reanimatiecursus moet op school verplicht worden.
In de toekomst zal dan ook een hele generatie kunnen reanimeren.

De conclusie is vaak een mening. Je hoeft het er dus niet mee eens te zijn.

Slide 22 - Diapositive

Je kent nu deze verbanden en signaalwoorden.
verband
signaalwoorden
opsomming
ten eerste, ook bovendien, daarnaast, verder
tijdsvolgorde
eerste, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte
tegenstelling
maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
voorbeeld
bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van is, zo, zoals, ter illustratie
reden
want, omdat, daarom, vanwege, immers, namelijk
conclusie
dus, kortom, dan ook

Slide 23 - Diapositive

Ik begrijp waar ik signaalwoorden voor kan gebruiken en ik kan er een aantal noemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage