Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 90 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Welkom M2
* Lezen
* Dictee
* Instructie
* Aan de slag
* Afsluiten
Slide 2 - Diapositive
STILLEZEN
timer
15:00
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Dictee oefenen
Dictee oefenen
Slide 5 - Diapositive
DICTEE DICTEE DICTEE DICTEE
* Joodse
* Israël
* Hamas
* capuchon
* keppeltje
Slide 6 - Diapositive
jeugdjournaal.nl
Slide 7 - Lien
Theorie
Voorvoegsels plak je voor een grondwoord
Achtervoegsels plak je achter een grondwoord
Bijvoorbeeld:
on-aardig
humor-loos
a-sociaal
Slide 8 - Diapositive
Voorvoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje voor het woord toevoegen; een voorvoegsel.
De betekenis van het woord verandert door een voorvoegsel.
Voorbeelden van voorvoegsels: her- : herexamen
in- : informeel
on- : onjuist
Slide 9 - Diapositive
Voorvoegsel
Veel voorkomende voorvoegsels
ex-
her-
wan-
her-
Slide 10 - Diapositive
2.5 Theorie achtervoegsels
De betekenis van het woord verandert als je er een achtervoegsel achter zet.
2.5 Theorie achtervoegsels
Slide 11 - Diapositive
Wat betekent het voorvoegsel anti-
A
voor
B
tegen
Slide 12 - Quiz
Wat betekent het voorvoegsel inter-
A
tussen
B
door
Slide 13 - Quiz
Wat ga je nu doen:
* Cursus 4 § 4 maken in stilte en alleen
* Klaar: Cursus 6 § 3 maken
timer
10:00
Slide 14 - Diapositive
apps.noordhoff.nl
Slide 15 - Lien
Slide 16 - Diapositive
Theorie verwijswoorden
Slide 17 - Diapositive
Theorie verwijswoorden
Stappenplan
Stap 1.
Zoek uit naar welk woord verwezen wordt.
Slide 18 - Diapositive
Op de ... moet een verwijswoord. Naar welk woorden wordt verwezen? Door de coronacrisis kunnen de leerlingen niet naar school, hoewel ... dat wel graag willen.
Slide 19 - Question ouverte
Theorie verwijswoorden
Stappenplan
Stap 2.
Staat het woord waarnaar verwezen wordt, in het enkelvoud of in het meervoud?
--> Meervoud: direct naar stap 4
--> Enkelvoud: eerst stap 3, dan stap 4
Slide 20 - Diapositive
Op de ... moet een verwijswoord. 1. Naar welk woorden wordt verwezen? 2. Is dit meervoud of enkelvoud? De meisjes kunnen niet shoppen in de kledingwinkels, want ... mogen ze niet in.
Slide 21 - Question ouverte
Theorie verwijswoorden
Stappenplan
Stap 3.
Verwijst het naar een woord in het enkelvoud? Bepaal dan het geslacht van het woord waarnaar verwezen wordt. Let op het lidwoord!
de-woorden --> m(annelijk) of v(rouwelijk)
het-woorden --> o(nzijdig)
Slide 22 - Diapositive
de- of het-woord?
haar stoel
A
de
B
het
Slide 23 - Quiz
de- of het-woord?
zijn boek
A
de
B
het
Slide 24 - Quiz
Theorie verwijswoorden
Stappenplan
Bij stap 3.
Of een woord m(annelijk)of v(rouwelijk) is, zie je in het woordenboek:
Slide 25 - Diapositive
Theorie verwijswoorden
Stappenplan
Stap 4.
Bepaal het juiste verwijswoord
Meervoud Enkelvoud
zij/ze, hen, hun, die, deze m hij, hem, zijn, die, deze
v zij/ze, haar, die, deze
o het, zijn, dit, dat
Slide 26 - Diapositive
Vul het juiste verwijswoord in:
De jongen ... daar fietst, ken ik.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit
Slide 27 - Quiz
Vul het juiste verwijswoord in:
Het meisje ... daar loopt, ken ik.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit
Slide 28 - Quiz
Wat ga je nu doen:
* Cursus 4 § 4 maken in stilte en alleen
* Klaar: Cursus 6 § 3 maken in tweetallen (niet meer)