hulpwerkwoord + voltooid deelwoord (1)

• Spelling
• Basisschool
• Groep 7,8

Lesdoel

Ik kan de hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden samen met een voltooid deelwoord plaatsen in een zin .

Nodig

En

woordbegrip

Een hulpwerkwoord is een werkwoord. 

Werkwoorden =

dingen die je kunt doen. 

woordbegrip

Een voltooid deelwoord is een vorm van een werkwoord. Het is een samengesteld werkwoord. Bij een voltooid deelwoord heeft de actie al plaatsgevonden. De actie (werkwoord) is al afgerond.  

De actie vond in het verleden plaats. Bijvoorbeeld: ‘Zij heeft gemorst’.

Hulpwerkwoorden staan nooit in hun ééntje in een zin!

Zelfstandig werkwoord

 Hulpwerkwoorden bieden hulp aan het zelfstandig werkwoord.

Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin. 

Koppelwerkwoord

Hulpwerkwoorden bieden hulp aan het koppel werkwoord. Hiernaast zie je de koppelwerkwoorden.

Maar vandaag gaan we het niet over het koppelwerkwoord hebben. 

In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen.

welke hulpwerkwoorden ken je?

Veel voorkomende werkwoorden zijn.....

Zijn

Hebben

Worden

Hebben - tegenwoordige tijd

Ik

Je, hij, zij

Wij, jullie 

Hebben - verleden tijd

Ik 

Jij, hij, zij

Wij, jullie

Zijn - tegenwoordige tijd

Ik

Je, hij, zij

Wij, jullie 

Zijn - verleden tijd

Ik 

Jij, hij, zij

Wij, jullie

Worden - tegenwoordige tijd

Ik

Je, hij, zij

Wij, jullie 

Worden - verleden tijd

Ik 

Jij, hij, zij

Wij, jullie

De hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden vind je vaak samen met een voltooid deelwoord.

hulpwerkwoorden en voltooid deelwoorden 

komen vaak samen in een zin

Zijn 

Hebben 

Worden

Zijn hulpwerkwoorden

Voltooid deelwoord is een actie die al geweest is. 

Deze woorden beginnen vaak met ge- be- ver- her- ont-

Hulpwerkwoorden en voltooid deelwoorden komen vaak samen in een zin

De juf heeft een lange fietstocht gemaakt.
Wat is het hulpwerkwoord?

1. de
2. fietstocht
3. gemaakt
4. heeft

De bakker is met de taartjes door de winkel gelopen?
Wat is het hulpwerkwoord?

1. bakker
2. door
3. is
4. gelopen

Gisteren heb jij een mooi toneelstukje opgevoerd.
Wat is het hulpwerkwoord?

1. gisteren
2. heb
3. een
4. mooi

Wij hebben allemaal feest gevierd op het schoolplein.
Wat is het hulpwerkwoord?

1. hebben
2. feest
3. wij
4. gevierd

Maak de zin af

Gisteren .... hij heel hard gevallen.

1. ben
2. is
3. bent
4. zijn

Maak de zin af

Hij .... al zijn snoepjes opgegeten.

1. is
2. was
3. heeft
4. zijn

Het werkwoorden worden

Ik .... vrolijk.

1. word
2. wordt
3. worden
4. werden

Het werkwoorden hebben

hij .... hobby.

1. heb
2. heeft
3. hebben

Het werkwoorden zijn

Jullie .... goed bezig!

1. is
2. bent
3. zijn

huiswerk

Leeropdracht voor volgende week woensdag. Leer de hulpwerkwoorden in de werkwoordspelling uit je hoofd.