LA4 wo 27 mei

Klas 4 Latijn
woensdag 27 mei
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Klas 4 Latijn
woensdag 27 mei

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

FOUTJE in de inleiding! blz. 6
Bertulphus vraagt zich af waarom mensen zo lang in Londen zouden willen blijven
moet zijn:
Bertulphus vraagt zich af waarom mensen zo lang in Parijs zouden willen blijven

Slide 3 - Diapositive

Waar ging de Diversoria ook nog maar over? Geef steekwoorden

Slide 4 - Carte mentale

Wat is waar?
A
In Frankrijk zijn de mensen heel kortaf
B
In Brittannië zijn de mensen heel kortaf
C
In Duitsland zijn de mensen heel vriendelijk
D
In Frankrijk zijn de mensen heel vriendelijk

Slide 5 - Quiz

Wat is waar?
A
In Duitsland word je goed geholpen in een herberg
B
In Frankrijk moet je alles maar zelf doen
C
In Duitsland moet je alles maar zelf doen
D
In Frankrijk blijft de mater familias continu bij je staan

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Zijn de stabulum en de locus wel 2 verschillende plekken, zoals wordt gesuggereerd?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

wat wordt er bedoeld met 'id'?
A
dat je alles zelf moet doen
B
de manier waarop je wordt ontvangen
C
de manier waarop je naar het badvertrek gaat
D
dat je voor je paard gezorgd hebt

Slide 10 - Quiz

Recap
BE: Als de herberg druk is, maakt hier de bediende de stal duidelijk/wijst aan, en ook nog eens plaats voor het paard helemaal niet geschikt. Want de geschiktere plaatsen bewaart hij voor de mensen die zullen komen, in het bijzonder voor de edelen. Als je iets te klagen hebt, hoor je meteen: Als het niet bevalt, zoek een andere herberg. Wanneer er gezorgd is voor het paard, ga je in het geheel naar het badvertrek, met scheenplaten, bagage, modder (en al); dit alleen is voor allen gezamenlijk. 

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Wat is dus het verschil met betrekking tot het baden tussen de Germanen en de Galliërs?

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Recap
GU: Bij de Galliërs wijzen ze kamers aan, waar ze zich mogen uitkleden, mogen reinigen, warm mogen maken, of zelfs mogen rusten, als het (hen) behaagt/mochten ze willen.

BE: Hier is niet zoiets (talis). In het badvertrek trek je de scheenplaatsen uit; doe je schoenen aan, verander je, als je wil, je kleding; de kleren, door de regen nat, hang je op naast het badvertrek; zelf beweeg je je dichterbij, opdat je droogt. Er is ook water gereed, als het behaagt / als je wil je handen wassen, maar (dat is) vaak/voor het grootste gedeelte zo schoon, dat door jou hierna ander water gezocht moet worden, waarmee je deze wasbeurt afspoelt.

GU: Ik prijs de mannen (die) verwijfd (zijn) met geen luxe.

Slide 16 - Diapositive

Einde
En, zo vervolgt Bertulphus, zelfs als je vroeg bent, moet je tot ’s avonds laat wachten voor je eten krijgt, want dan kunnen ze voor iedereen tegelijk koken, tegen een hoge prijs natuurlijk. In het badhuis is het een drukte van jewelste: iedereen maakt zich schoon, kamt haar, trekt kleding uit en praat in alle talen door elkaar heen. Als er dan iemand van duidelijk hoge komaf komt, staart iedereen hem aan. Pas laat komt er dan een oude bediende tevoorschijn. Die stookt mogelijk de hitte nog meer op. Als je dat niet verdraagt en dat kenbaar maakt, krijg je te horen ‘zoek een andere herberg!’











































NAAM: _______________________________

Latijn klas 4, periode 4
Atoets gaat over P3 + P4



Atoets
Aan het eind van deze periode volgt een Atoets. De stof hiervoor is het hele boekje van Erasmus + het hele boekje van Catullus, dat we in p3 en de lessen van p4 hebben gelezen.



Inleiding

In periode 4 gaan we teksten van Erasmus lezen, om te laten zien dat het Latijn niet alleen gesproken werd in de klassieke oudheid, maar ook in de renaissance in alle landen zeer belangrijk was. De teksten die aan bod zullen komen zijn zeer divers, omdat Erasmus veel verschillende teksten over uiteenlopende onderwerpen en van verschillende mate van ernst geschreven heeft.

Erasmus
Desiderius Erasmus (Roterodamus) was een Nederlander. Hij werd geboren op 28 oktober 1466 in Rotterdam en stierf op 2 juli 1536. Hij was een zeer bekende filosoof en christelijke wetenschapper. Hij kreeg een, voor die tijd, zeer goede christelijke opleiding en werd vanwege armoede priester. Al snel kon hij het priesterschap verlaten omdat hij bij een bisschop een baan aangeboden kreeg, vanwege zijn vaardigheid in het Latijn en het schrijven van brieven. Hij kreeg steeds meer bekendheid en na een verblijf in Oxford, waar hij aan de universiteit mocht lesgeven, verdiepte hij zich nog verder in het Grieks, wat resulteerde in een nieuwe editie van zowel de Latijnse als de Griekse versie van het Nieuwe Testament.
Gedurende zijn leven was hij erg kritisch ten opzichte van de kerk, maar hij weigerde zich aan te sluiten bij Luther: hij bleef onpartijdig.
Erasmus heeft veel werken van verschillende aard geschreven, bijvoorbeeld de laus stultitiae, moriae encomium, querela pacis, colloquia, enchiridion militis christiani, institutio principis christiani, Ciceronianus

Humanisten
Het humanisme zoals dat hier bedoeld wordt, begon in Italië in de 14e eeuw. Tot dan toe hadden de middeleeuwse wetenschappers zich voornamelijk bezig gehouden met alles wat met de bijbel te maken had, maar door de ontdekking van nieuwe Latijnse teksten en de opleving van de klassieken in de Renaissance kwam er een nieuwe groep ‘wetenschappers. Deze groep had een nieuw doel: het aansporen van anderen tot een deugdzaam en verstandig leven, met daarbij zichzelf ten volle ontplooien. Voor een humanist hield dat in dat je zo veel mogelijk kennis opdeed in wat we noemen de studia humanitatis. Hiermee worden niet alleen de antieke teksten bedoeld, zoals eerder, maar ook de grammatica, rhetorica, geschiedenis, poëzie en morele filosofie. Voor een humanist waren al deze elementen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het humanisme werd dan ook een soort levenswijze in plaats van wetenschap, bedoeld om het nalatenschap van de Romeinen (zowel literair als moreel als cultureel) te laten herleven.
Andere belangrijke humanisten waren bijvoorbeeld Petrarca, Valla, Boccacio en Bracciolini.










Het Latijn
Als voertaal van de humanisten werd gekozen voor het Latijn. Dit had twee belangrijke oorzaken. Ten eerste moest er een taal komen die iedereen beheerste (denk aan het Engels nu). Voor de humanisten, die groot ontzag hadden voor de oudheid en de beschikbare teksten uit die periode (met name de Latijnse) tot in detail bestudeerden, lag het Latijn het meest voor de hand. Deze taal maakte immers geen ontwikkeling meer door en iedereen had beschikking tot de teksten. Ten tweede gold er een soort ‘doeltaal = voertaal’-principe. Dat betekent dat je het best over een bepaalde zaak kunt communiceren in de taal waarin het geschreven is. Dan gaat er namelijk niets ‘lost in translation’. Dit principe gold overigens ook al in de oudheid zelf, toen de Romeinen over Griekse filosofische ideeën liever in het Grieks dan in het Latijn spraken.






























Ciceronianus
In de renaissance was onder humanisten het Latijn de voertaal. Cicero stond in hoog aanzien: de taal die in zijn geschriften naar voren komt, werd gezien als het perfecte Latijn dat iedereen zou moeten nastreven. Er was echter wel een discussie over de manier waarop dat zou moeten gebeuren. Er waren mensen die vonden dat je vooral Cicero zo goed mogelijk zou moeten nabootsen, als het ware alsof je een schilderij of beeld maakt, zodat je zelf een tweede Cicero werd. Anderen, onder wie Erasmus en Petrarca, vonden dat Cicero wel geïmiteerd moest worden, maar niet klakkeloos overgenomen. Zij vonden dat de gelijkenis tussen imitator en geïmiteerde niet verder moest gaan dan de gelijkenis die een zoon vertoont met zijn vader.

Ik zou zelfs niet de schaduw van Apollo genoemd willen worden. Ik zou immers liever een levende Crassus zijn, dan een Cicero, die zich in de schaduw bevindt [...]. Net zoals de dingen die eigen zijn aan de mens, ze zijn voor een schilder niet na te bootsen: zo bereikt geen enkel streven de grootste deugden van een redenaar, maar het behoort dat we het van onszelf nemen. ... Als ons beeld, waarmee we M. Tullius willen voorstellen, leven, beweging, hartstocht, spieren en botten mist, wat is er dan kouder dan onze imitatie? Maar het zal veel meer lachwekkend zijn als door bulten, pezen, littekens of andere misvormingen van ledematen tenslotte bereiken, dat een lezer inziet dat wij Cicero gelezen hebben.
 



Tu negas quemquam bene dicere, nisi Ciceronem exprimat, at res ipsa clamat neminem posse bene dicere, nisi prudens recedat ab exemplo Ciceronis. Quocumque me verto, mutata omnia, in alio sto proscenio, aliud conspicio theatrum, immo mundum alium.


1. exprimo, -ere uitdrukken
    quisquam iemand
    res zaak, situatie
2. prudens verstandig
    recedo, ere weggaan (van)
    Cicero, Ciceronis Cicero
3. Quocumque waarheen ook maar
    mutata vul aan: sunt
    proscenium = proscaenium = toneel

Vragen bij de tekst
1. Wat wordt er bedoeld met ‘omnia’ in regel 3?
2. Hoe moeten we proscenio en theatrum interpreteren?
3. Geef in eigen woorden een samenvatting van deze passage.


Diversoria
Erasmus heeft ook veel lichtere werken geschreven, de zogenaamde Colloquia. In één ervan (Diversoria) worden Bertulphus en Gulielimus opgevoerd, twee bekenden die elkaar spreken over herbergen. Gulielimus is onlangs in Frankrijk geweest en is vol lof over de situatie daar. Bertulphus is alleen bekend met de Duitse herbergen, waar het er toch wat anders aan toe gaat dan in de Franse.

Bertulphus vraagt zich af waarom mensen zo lang in Londen zouden willen blijven. Hij gaat het liefst zo snel mogelijk daarheen, waar hij heen moet. Gulielimus begrijpt het wel, want daar is een plek die net zo verleidelijk is als de Syrenes. Niemand wordt thuis beter behandeld dan daar in een herberg.


GU. Ad mensam semper adstabat aliqua mulier, quae convivium exhilararet facetiis ac leporibus. Et est illic miru formarum felicitas. Primum adibat materfamilias, quae salutabat, iubens nos hilares esse, et quod apponeretur, boni consulere. Huic succedebat filia, mulier elegans, moribus ac lingua adeo
5. festivis, ut possit vel ipsum Catonem exhilarare. Nec confabulantur ut cum hospitibus ignotis, sed veluti cum olim notis ac familiaribus.
BE. Agnosco Gallicae gentis humanitatem.
GU. Quoniam autem illae non poterant adesse perpetuo, quod essent obeunda munia domestica, reliquique convivae consalutandi, continenter
10. adstabat puellula quaedam ad omnes iocos instructa: una satis erat omnium iaculis excipiendis: haec sustinebat fabulam, donec rediret filia.
BE. Sed qualis erat tandem apparatus? Nam fabulis non expletur venter.
GU. Profecto lautus, ut ego mirer illos tam vili posse accipere hospites.
 Rursus peracto convivio, lepidis fabulis alunt hominem, ne quid obrepat taedii.
15. Mihi videbar domi esse, non peregre.
BE. Quid in cubiculis?
GU. Illic nusquam non aderant aliquot puellae, ridentes, lascivientes, lusitantes: ultro rogabant, si quid haberemus vestium sordidarum: eas
 lavabant, ac lotas reddebant. Quid multis ? Nihil illic vidimus praeter puellas ac
20. mulieres, nisi in stabulo: quamquam et huc frequenter irrumpebant puellae. Abeuntes complectuntur, tantoque affectu dimittunt, ac si fratres essent omnes, aut propinquae cognationis.





1. Mensa tafel
    Convivium maaltijd
    exhilaro, are opvrolijken
2. facetiae, -arum grappen
    lepus, -oris grol
    illic daar
    felicitas gelukzaligheid
3. Materfamilias moeder van de familie
    hilaris, -e vrolijk
    appono, -ere voorzetten
4. boni consulo, -ere tevreden zijn met
    succedo, -ere opvolgen
    adeo zozeer
5. festivis opgewekt, grappig (bij moribus en lingua)
    Cato Cato, een Romein uit de tijd van Cicero die bekend stond om
zijn strengheid en soberheid
    confabulor, -ari praten, babbelen
6. veluti net alsof
    notus bekend
7. agnosco, -ere herkennen
    Gallicus Gallisch, van Gallië
    humanitas beleefdheid
9. essent obeunda gerundivum van verplichting: obeo -> obire = controleren
    munia n. pl. taken
    conviva gast
    consaluto, -are luid begroeten
    consalutandi vul aan: sunt welke constructie is dit dus?
10. puellula meisje
      iocus grap
      instructus onderwezen
11. iaculum grap
      iaculis excipiendis welke constructie is dit?
Excipiendis komt van excipio, excipere = ontvangen
      haec bedoeld wordt de puellula
      fabulam sustineo het gesprek op gang houden
12. apparatus, -us het eten
      expleo vullen
13. profecto zeker
      lautus schitterend, weelderig, overdadig
      vili voor zo weinig (geld)
14. peracto convivio welke constructie?
      convivium maalijd
      lepidus charmant, grappig
      ne quid obrepat taedii opdat er geen afkeer binnensluipt
15. peregre in het buitenland
16. cubiculum slaapkamer
17. lascivio, -ire vrolijk zijn
18. lusito, -are zich vermaken
      ultro uit eigen beweging
      vestium sordidarum genitivus aanvulling bij: quid
19. lavo, -are wassen
      lotus ppp van lavare
      quid multis wat moet ik nog meer zeggen?
20. stabulum stal
      irrumpo, -ere binnenvallen
21. Abeuntes zelfst. ppa van abeo, abire
      Complector, -ari omarmen
      affectus hartstocht
      ac si + coni precies zoals (wanneer)
      propinquae cognationis bloedverwanten



1. Wat wordt er van de dochter in regel 4 gezegd?
_________________________________________________________
2a. Wie zijn de ‘illae’ in regel 8?
_________________________________________________________
2b. Waarom kunnen zij niet steeds aanwezig zijn? Citeer de twee Latijnse
tekstelementen waarmee dit uitgedrukt wordt.
_________________________________________________________
3.. Citeer uit regel 10-15 het tekstelement waarmee wordt aangeduid hoe de maaltijd is. _________________________________________________________
4a. Regel 17: wat wordt er over de puellae gezegd?
_________________________________________________________
4b. Met welke twee stijlfiguren wordt dit gedaan?
_________________________________________________________















BE. Fortassis isti mores decent Gallos; mihi magis arrident Germaniae
mores, utpote masculi.
25. Gu. Mihi numquam contigit videre Germaniam: quare te quaeso - ne graveris commemorare - , quibus modis accipiant hospitem.
BE. An ubique sit eadem tractandi ratio, nescio: quod ego vidi, narrabo.
 Advenientem nemo salutat, ne videatur ambire hospitem. Id enim sordidum
 et abiectum existimant, et indignum Germanica severitate. Ubi diu
30. inclamaveris, tandem aliquis per fenestellam aestuarii profert caput, non aliter quam e testa prospicit testudo. Is rogandus est, an liceat illic diversari. Si non renuit, intelligis dari locum. Rogantibus ubi sit stabulum, mota manu commonstrat. Illic licet tibi tuum equum tractare tuo more. Nullus enim famulus manum admovet.
23. fortassis = fortasse
      decet + acc het past bij
      arrideo toelachen
24. utpote namelijk
      masculus mannelijk (vul weer aan: mores)
25. mihi contigit het is mij overkomen, het is mij gelukt
      quaeso, ere verzoeken, vragen
      ne graveris commemorare moge je niet weigeren om erover te spreken
26. modus manier
27. an of (de zin is afhankelijk van nescio)
      tracto, -are behandelen wat voor vorm is dit?
28. advenientem zelfstandig ppa, vertaal: iemand die ....
      advenio aankomen
      videor schijnen
      ambio, -ire hier: omgang hebben met + acc
      sordidus vies, onfatsoenlijk, ordinair
29. abiectus verachtelijk
      severitas, -atis v strengheid
      ubi wanneer
30. fenestella aestuarii een kleine opening van een luchtschacht
31. testa schild
      testudo schildpad
      rogo, -are an + coni vragen of
      diversor, -ari verblijven
32. renuo, -ere nee schudden
      locus gelegenheid
     rogantibus zelfstandig ppa, vertaal: aan de mensen die ....
     stabulum stal
     mota manu met een beweging van zijn hand
     commonstro, -are duidelijk maken
33. tracto, -are behandelen, verzorgen
      tuo more op jouw manier
      famulus bediende
 

35. Si celebrius est diversorium, ibi famulus commonstrat stabulum, atque etiam locum equo minime commodum. Nam commodiora servat venturis, praesertim nobilibus. Si quid causseris, statim audis: Si non placet, quaere
 aliud diversorium. Ubi consultum est equo, totus commigras in hypocaustum, cum ocreis, sarcinis, luto; id est unum omnibus commune.
40 GU. Apud Gallos designant cubicula, ubi sese exuant, extergant,
 calefaciant, aut quiescant etiam, si libeat.
 


35. celeber druk
      diversorium herberg
      atque etiam en ook nog eens
36. commodus geschikt
      commodiora vul aan: loca
      venturis zelfstandig pfa, dat mv m. Vertaal: voor de mensen die zullen komen
37. nobilis edele hier zelfstandig gebruikt
      quid = aliquid
      causseris + acc jij klaagt over
38. diversorium herberg
      ubi zodra
      consultum est + dat er is gezorgd voor
      commigro, -are (ergens heen) gaan
      hypocaustum badvertrek
39. ocrea scheenplaten
      sarcina bagage
      lutum modder
      id unum dit als enige, dit alleen
40. designo, -are aanwijzen
      cubiculum kamer
      sese exuo, -ere zich uitkleden let op de wijs
      extergeo reinigen, wassen let op de wijs
41. calefacio, -ere warm maken, verwarmen let op de wijs
      quiesco, -ere rusten let op de wijs
      libet het behaagt

 
BE. Hic nihil tale. In hypocausto exuis ocreas; induis calceos; mutas, si
 voles, indusium; vestes pluvia madidas suspendis iuxta hypocaustum; ipse te
 admoves, ut sicceris. Est et aqua parata, si libeat lavare manus, sed ita
45. munda plerumque, ut tibi post alia quaerenda sit aqua, qua lotionem eam
 abluas.
 GU. Laudo viros nullis deliciis effoeminatos.

42. hypocaustum badvertrek
      exuo, -ere uittrekken
      ocrea scheenplaat
      induo, -ere aantrekken
      calceus schoen
43. indusium kleding
      pluvia regen let op de naamval
      madidus nat
      suspendo, -ere ophangen
44. admoveo dichterbij bewegen
      sicco, -are drogen
      paratus voorbereid, gereed, klaar
45. mundus schoon (sarcastisch)
      tibi dativus auctoris
      post bijwoord
      quaero, -ere zoeken
      lotio, -onis f wasbeurt
46. abluo, -ere afspoelen
47. deliciae pl luxe
      effoeminatus verwijfd


5. Waarom moet Bertulphus over Germanië vertellen?
_________________________________________________________
6. Met welke woorden dekt hij zich in als hij zijn verhaal begint?
_________________________________________________________
7. Wat is het punt van overeenkomst tussen de persoon die zijn hoofd naar buiten steekt en een schildpad?
_________________________________________________________
8. Hoe wijst de persoon de weg naar de stal? Citeer als antwoord het betreffende Latijnse tekstelement.
_________________________________________________________
9. Waar kleed je je bij de Galliërs om? En waar bij de Germanen?
_________________________________________________________
_________________________________________________________







En, zo vervolgt Bertulphus, zelfs als je vroeg bent, moet je tot ’s avonds laat wachten voor je eten krijgt, want dan kunnen ze voor iedereen tegelijk koken, tegen een hoge prijs natuurlijk. In het badhuis is het een drukte van jewelste: iedereen maakt zich schoon, kamt haar, trekt kleding uit en praat in alle talen door elkaar heen. Als er dan iemand van duidelijk hoge komaf komt, staart iedereen hem aan. Pas laat komt er dan een oude bediende tevoorschijn. Die stookt mogelijk de hitte nog meer op. Als je dat niet verdraagt en dat kenbaar maakt, krijg je te horen ‘zoek een andere herberg!’
Het lijkt Gulielimus wel gevaarlijk om zo dicht bovenop elkaar te zitten met zoveel hitte. Iedereen kan immers wel ziek zijn en zo zijn ziekte overdragen! Bertulphus geeft aan dat de Duitsers hier niet bezorgd om zijn: dat zijn sterke mannen. Als ze dan tenslotte aan tafel gaan, met zijn achten tegelijk, is er geen verschil tussen arm en rijk. Ze krijgen bekers van hout (niet van zilver) met hele zure wijn en brood. Als je zegt dat de wijn je niet bevalt, krijg je wederom te horen ‘quaere aliud diversorium’. Daarna volgt er vlees of vis. Je moet wel tot het eind aan tafel blijven, want weggaan is onbeleefd. Na het eten komt er meer wijn en worden ze allemaal dronken. Dan moet er betaald worden en de oude bebaarde bediende zet een vaas op tafel. Iedereen gooit er maar geld in. De bediende telt en als het goed is, knikt hij. Als het te veel is, geven sommige bediende het terug (maar de meesten niet). Daarna mag je pas naar bed als iedereen naar bed gaat. Het bed is redelijk schoon: zes maanden geleden is het beddengoed gewassen. Gulielimus is onder de indruk. Hij wil nog wel vertellen over andere landen, maar helaas is er geen tijd meer.





























Querela Pacis
Een ander bekend werk van Erasmus is de ‘Querela Pacis’ ofwel ‘De klacht van de Vrede’. Hij voert vrede op als personage, dat klaagt omdat ze eigenlijk overal is verdreven en weggevaagd. Veel ideeën over de oorlog komen hier aan de orde. Alle dieren leven met elkaar in harmonie, maar het éne dier dat kan denken, voert oorlog onderling. Ze noemen zichzelf Christenen, maar grijpen desondanks naar de wapens. Vrede brengt in herinnering dat Christus zijn volgelingen had geleerd af te zien van geweld, juist op het moment dat zijn vijanden hem kwamen halen:
 
 Toen Petrus in een levensgevaarlijke situatie klaar stond om zijn meester te
beschermen, gaf degene die hij wilde verdedigen hem een berisping en beval hij hem zijn zwaard op te bergen. Bij Christenen wordt echter om het minste of geringste het zwaard altijd tevoorschijn gehaald en uit de schede getrokken, en dat nog wel tegen Christenen!


Wilde dieren en Christenen
Vrede schetst het contrast tussen wilde dieren, die alleen maar onder bepaalde omstandigheden gewelddadig worden, en de (Christelijke) mens

Vipera non mordet viperam, nec lynx lyncem discerpit. Ac rursum illae cum pugnant, suis pugnant armis, illas armavit natura: homines inermes natos – o Deum immortalem – qualibus armis armat ira? Tartareis machinis impetunt Christiani Christianos. Quis enim credat bombardas hominis inventum esse?
5. Nec illae tam densis agminibus in mutuum exitium ruunt. Quis umquam vidit decem leones cum decem tauris congredi? At quotiens viginti millia Christianorum cum totidem Christianis ferro decertant? Tanti est laedere, tanti est haurire sanguinem fratrum. Nec illis fere bellum est, nisi cum fames, aut cura sobolis in rabiem agit. At Christianis quae tam levis iniuria est, ut non
10. videatur idonea bellandi occasio?










1. vipera adder
    mordeo bijten
    lynx, lyncis lynx
    discerpo, -ere verscheuren
    rursum bovendien
    cum hoort vooraan in deze zin
2. homines acc, lijdend voorwerp bij armat
    Inermis, -is ongewapend
3. Deum immortalem accusativus exclamationis, acc van uitroep
    tartareus van de Tartarus, hels
    machina machine, technologisch middel
    impeto, -ere aanvallen
4. bombarda kanon
    inventum uitvinding
5. illae bedoeld zijn de wilde dieren
    densus dicht, volgepakt
    in mutuum exitium om elkaar af te maken
6. decem tien
    taurus stier
    congredior, -i slaags raken
    quotiens hoeveel keer
    viginti twintig
7. totidem evenveel
    decerto, -are een strijd op leven en dood voeren
    tanti est zozeer zijn ze erop uit
8. haurio, -ire hier: vergieten
    illis bedoeld zijn de wilde dieren
    fere gewoonlijk
9. suboles, -is nageslacht
    rabies, -ei razernij
    At t/m est lees: At quae iniuria Christianis tam levis est,
10. videor schijnen
      idoneus geschikt
      bello, -are oorlogvoeren



1. Wie worden er in de inleiding bedoeld met ‘het éne dier dat kan denken’?


2. Het verschil tussen wilde dieren en de mens heeft Erasmus eerder uitgesproken in Bellum:
 De wildheid van leeuwen leidt niet tot onderlinge strijd, de ene slang heeft vrede met
 de andere, tussen giftige dieren is er eendracht. Maar voor de mensis geen enkel
 beest gevaarlijker dan de mens. Bovendien, als dieren vechten, vechten ze met hun
 eigen wapens, maar wij maken tegen de natuur in gebruik van duivelse technologieën
 om als mensen mensen te vernietigen.

A. Citeer het Latijnse tekstelement uit regel 1-4 dat Erasmus het meest letterlijk heeft overgenomen uit zijn eigen Bellum.
B. ‘tegen de natuur in’: welk Latijns woord gebruikt Erasmus hiervoor in regel 2-4?
C. De natuur maakt de mens ongeschikt om ‘mensen te vernietigen’. Leg dit uit aan de ahnd van een Latijns tekstelement in regel 1-4.
D. Welke gedachte uit de passage uit Bellum zie je helemaal niet terug in regel 1-4?




3. De Romeinse filosoof Seneca uit de 1e eeuw A.D. schrijft het volgende:
 Uitsluitend harde noodzaak drijft wilde dieren ertoe leven aan te tasten: hierdoor,
 hetzij door honger, hetzij door vrees worden zij gedwongen tot de strijd. Maar
 een mens beleeft er genoegen aan een medemens om te brengen .

A. ‘hetzij door honger, hetzij door vrees’: over die vrees is Erasmus iets concreter dan Seneca. Citeer een tekstelement uit regel 5-9 en licht toe.
B. ‘een mens beleeft er genoegen aan’: Wat zegt Erasmus hierover?

4. Plautus zegt over deze situatie: ‘Lupus est homo homini’ (de mens is voor de mens een wolf). Hiermee doelt hij op de gruwelen de een mens een ander mens aan kan doen. Leg uit dat dit in tegenspraak is met wat Erasmus zegt.

5. Met welke schrijver ben jij het het meest eens?




































Christenen versus Christenen
Oorlogen vinden plaats op initiatief van ‘Christelijke’ vorsten, die daarbij vergezeld worden door mensen die als onpartijdige bemiddelaar zouden moeten optreden. Geestelijken gaan mee en dienen de zaak van Bellona, de oorlogsgodin! Vrede’s verontwaardiging over Christenen die oorlog voeren tegen andere Christenen komt het best tot uiting als ze stilstaat bij het feit dat in beide kampen kerkdiensten worden gehouden en het Onze Vader wordt gebeden.

Denique quod est omnium absurdissimum, in utrisque castris, in utraque acie crucis signum relucet, in utrisque sacra peraguntur. Pugnat crux cum cruce, Christus adversus Christum belligeratur? Hoc signum Christiani nominis hostes terrere solet. Cur nunc oppugnant, quod adorant? Homines non una
15. digni cruce, sed vera.
Quaeso, quid in hisce sacris orat miles, Pater noster? Os durum, audes eum appellare Patrem, qui fratris tui iugulum petis? Sanctificetur nomen tuum: qui magis dehonestari poterat nomen Dei, quam istiusmodi inter vos tumultibus? Adveniat regnum tuum: sic oras, qui tanto sanguine tyrannidem tuam moliris?
20. Fiat voluntas tua, quemadmodum in caelo, ita et in terra: pacem vult ille, et tu bellum paras? Panem cotidianum a communi Patre petis, qui fraternas exuris segetes, et tibi quoque mavis perire, quam illi prodesse? Iam quonam ore dices illud? Et dimitte nobis debita nostra, sicut et nos dimittimus debitoribus nostris, qui ad parricidium festinas? Deprecaris periculum temptationis, qui tuo
25. periculo fratrem in periculum pertrahis? A malo liberari postulas, cuius instinctu summum malum fratri machinaris?










11. Denique kortom
      absurdus absurd
      uterque elk van beide
12. crux, crucis kruis
      reluceo oplichten, stralen
      sacrum heilig ritueel
      perago, -ere volbrengen, voltooien
13. belligero, -are oorlog voeren de passieve vorm hier actief vertalen
      Christianus Christelijk
14. soleo de gewoonte hebben om
      oppugno, -are streden tegen
      adoro, -are aanbidden
15. dignus + abl waardig
      digni vul aan: sunt
      verus echt, waar
16. quaeso nou vraag ik je
      hisce = his
      sacrum kerkdienst
      os durum domkop
      eum bedoeld wordt God
17. qui lees: tu qui (ook in r. 19, 21, 24, 24)
      iugulum hals
      sanctifico, -are heiligen
      qui = quomodo
18. dehonestor, -ari onteren
      istiusmodi van die soort, dergelijk
      tumultus, -us onrust
19. tyrannis, -dis f alleenheerschappij
      molior, -iri vestigen, tot stand brengen
21. cotidianus dagelijks
      fraternus broederlijk
      exuro, -ere verbranden
22. seges, -etis graanveld
      mavis waar komt dit vandaan?
      perire, prodesse AcI na mavis. Vul als subjectsacc aan: eas (segetes)
      quinam, quaenam, quodnam wat voor
23. dimitto, -ere hier: vergeven
      debitum schuld
      debitor, -oris schuldenaar
24. parricidium moord op familieleden, broedermoord
      festino, -are zich haasten
      deprecor, -ari + acc smeken verlost te worden van
      temptatio, -onis verleiding, beproeving
25. pertraho, -ere sleuren
      malus zelfstandig gebruikt, Erasmus dacht dat hiermee de duivel werd
 bedoeld
      instinctus, -us ingeving
26. machinor, -ari beramen






4. Geef uit deze passage een aantal tegenstellingen tussen wat de Christen bidt in het onze vader en wat hij zelf doet.

5. Regel 19 wordt door de vertalers Van Leeuwen (I) en Geurts (II) verschillend weergegeven:
 I ‘Uw koninkrijk kome’: zo bidt u, die ten koste van zoveel bloed uw eigen rijk
  wilt stichten.
 II ‘Uw rijk kome’: zo bid jij, die met zoveel bloed je eigen geweldheerschappij
  wilt vestigen.

A. Een klankeffect in de Latijnse tekst gaat in beide vertalingen verloren. Benoem dit effect en citeer het betreffende tekstelement.
B. De Latijnse tekst bevat een antithese, die in één van de twee vertalingen beter naar voren komt. In welke is dat? Beargumenteer je antwoord.

6. In het vervolg spreekt Erasmus meer over parricidium:
 Wat is het lot van hen die oorlog voeren toch ongelukkig! Wie overwint is een
Broedermoordenaar, wie overwonnen wordt stert terwijl hij niet minder schuldig is,
omdat hij een poging tot broedermoord heeft gedaan.

A. Met welk Latijns tekstelement wordt dezelfde ‘poging tot broedermoord’ aangeduid?
B. Met welke twee tekstelementen duidt Erasmus soortgelijke pogingen aan?
C. Ook al zijn de strijdende partijden geen echte broeders, leg uit dat ze wel zo genoemd zouden kunnen worden.








Denk na voor je oorlog gaat voeren
Ter afronding van haar klacht schetst Vrede een contrast tussen de aantrekkelijkheid
van welvaart en de lelijkheid van verwoesting.

Ad bellum gestis? primum inspice, cuiusmodi res sit pax, cuiusmodi bellum, quid illa bonorum, quid hoc malorum secum vehat, atque ita rationem ineas, num expediat pacem bello permutare. Si res quaedam admirabilis est, regnum
30. undique rebus optimis florens, bene conditis urbibus, bene cultis agris, optimis legibus, honestissimis disciplinis, sanctissimis moribus: cogita tecum, haec felicitas mihi perturbanda est, si bello. Contra, si quando conspexisti ruinas urbium, dirutos vicos, exusta fana, desolatos agros, et id spectaculum miserandum, ut est, visum est, cogita hunc esse belli fructum.
27. gestio, -ire popelen, snakken
      inspicio, -ere onderzoeken
      cuiusmodi van welke aard
      sit coni indirecte rede, vertalen als ind
28. secum cum se
      rationem ineo, -ire de balans opmaken
29. num of (niet)
      expedio, -ire voordelig zijn
      permuto, -are verwisselen
      admirabilis, -e bewonderenswaardig
30. condo, -ere, condidi, conditus stichten
      colo, -ere, colui, cultus bebouwen
31. tecum cum te
32. felicitas, -tatis f welvaart
      perturbo, -are ontregelen
      bello, bellare oorlog voeren
      quando hier: eens, ooit
33. diruo, -ere, dirui, dirutus verwoesten
      vicus dorp
      exustus uitgebrand
      fanum heiligdom
      desolatus verlaten
      spectaculum gezicht, schouwspel
34. miserandus beklagenswaardig, treurig
      ut est wat ook zo is
      videor, visus sum schijnen
      fructus -us opbrengst




7. Regel 27-28 (Primum ... vehat): noem uit deze regels 3 stilistische middelen. Citeer daarbij de betreffende Latijnse tekstelementen.

8. Res admirabilis (r. 29): Welk van onderstaande tekstelementen komt hier inhoudelijk gezien helemaal niet mee overeen? Licht je antwoord toe.

A. Res B. Pacem C. Felicitas D. Spectaculum



Slide 17 - Diapositive

Einde
Het lijkt Gulielimus wel gevaarlijk om zo dicht bovenop elkaar te zitten met zoveel hitte. Iedereen kan immers wel ziek zijn en zo zijn ziekte overdragen! Bertulphus geeft aan dat de Duitsers hier niet bezorgd om zijn: dat zijn sterke mannen. Als ze dan tenslotte aan tafel gaan, met zijn achten tegelijk, is er geen verschil tussen arm en rijk. Ze krijgen bekers van hout (niet van zilver) met hele zure wijn en brood. Als je zegt dat de wijn je niet bevalt, krijg je wederom te horen ‘quaere aliud diversorium’. Daarna volgt er vlees of vis. Je moet wel tot het eind aan tafel blijven, want weggaan is onbeleefd. Na het eten komt er meer wijn en worden ze allemaal dronken. 

Slide 18 - Diapositive

Einde (echt dit keer, jemig)
Dan moet er betaald worden en de oude bebaarde bediende zet een vaas op tafel. Iedereen gooit er maar geld in. De bediende telt en als het goed is, knikt hij. Als het te veel is, geven sommige bediende het terug (maar de meesten niet). Daarna mag je pas naar bed als iedereen naar bed gaat. Het bed is redelijk schoon: zes maanden geleden is het beddengoed gewassen. Gulielimus is onder de indruk. Hij wil nog wel vertellen over andere landen, maar helaas is er geen tijd meer. 

Slide 19 - Diapositive

Waar zou je de volgende (= laatste) les graag aandacht aan besteden?

Slide 20 - Question ouverte