Voornaamwoorden

Voornaamwoorden
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Voornaamwoorden

Slide 1 - Diapositive

Kan hun ook een persoonlijk voornaamwoord zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quiz

Het woordje je is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
Hem
D
Zij, hem

Slide 4 - Quiz

Welke is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Eric
B
jij
C
een
D
zwemmen

Slide 5 - Quiz


Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord is...
A
man
B
ik
C
groene
D
mijn

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?
A
jij
B
hond
C
huis
D
schaar

Slide 7 - Quiz

Wat is géén persoonlijk voornaamwoord?
A
jullie
B
hem
C
zij
D
mijn

Slide 8 - Quiz

Haar is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 10 - Quiz


JOUW is een persoonlijk voornaamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

HET kan ook een persoonlijk voornaamwoord zijn...
A
Jazeker!
B
Nee!
C
Ik weet het echt niet...

Slide 12 - Quiz

persoonlijk voornaamwoord

bezittelijk voornaamwoord
ik
hem
zijn
jouw
jou
u

Slide 13 - Question de remorquage

Zijn dit persoonlijke of bezittelijke voornaamwoorden?
Heb je hem gisteren in onze auto zien rijden?
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
je
hem
onze

Slide 14 - Question de remorquage

3
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Dat is mijn boek.
Ik heb mijn nieuwe schoenen aan.
Die tafel is van haar.
Ze pakte onze stoelen!

Slide 15 - Question de remorquage

BEZITTELIJK voornaamwoord
PERSOONLIJK voornaamwoord
een PERSOON, dier of ding
geeft aan VAN wie iets is (bezit)

Slide 16 - Question de remorquage

Persoonlijk voornaamwoord
Geen persoonlijk voornaamwoord
Het boek is van mij
Mijn speelgoed
Hun tassen
Ik schrijf hun een brief
Jouw zus
De hond is van jou

Slide 17 - Question de remorquage

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 18 - Question ouverte

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 21 - Question ouverte


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 22 - Question ouverte


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 23 - Question ouverte


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 24 - Question ouverte

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Waar staat het bezittelijk voornaamwoord in de zin?
A
Vóór het zelfstandig naamwoord
B
Achter het werkwoord.
C
Achter het zelfstandig naamwoord.
D
A, B en C zijn fout.

Slide 25 - Quiz

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets van iemand is. Welke van deze woorden is een bezittelijk voornaamwoord?
A
mij
B
mijn

Slide 26 - Quiz

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
die
B
jouw
C
mijn
D
onze

Slide 27 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het bezittelijk voornaamwoord is / de bezittelijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
(1e) haar
C
Zij, (1e) haar, (2e) haar
D
(2e) haar

Slide 28 - Quiz

Waar
niet waar
Een persoonlijk voornaamwoord kan nooit onderwerp van de zin zijn
Het bezittelijk voornaamwoord staat achter achter het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Het woord jullie kan zowel persoonlijk voornaamwoord als bezittelijk voornaamwoord zijn.

Slide 29 - Question de remorquage

(bezittelijk voornaamwoord)
Dit is .... boek

Slide 30 - Question ouverte

Maak een zin met het bezittelijk voornaamwoord 'hun'

Slide 31 - Question ouverte

Wederkerend voornaamwoord

Vergis hij zich nu niet ?
A
Vergis
B
hij
C
zich
D
niet

Slide 32 - Quiz

Wat is een wederkerig voornaamwoord?
A
Ons
B
Me
C
Zich
D
Elkaar

Slide 33 - Quiz

Wat is geen wederkerend voornaamwoord?
A
me
B
haar
C
je
D
zich

Slide 34 - Quiz

Wat is het wederkerend voornaamwoord?
Hij verbrandt zich.
A
Hij
B
verbrandt
C
zich
D
Het

Slide 35 - Quiz

Herinneren heeft altijd een wederkerend voornaamwoord nodig.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quiz

Wat zijn de wederkerende voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij, wij, jullie
B
de, het, een
C
me, je, zich, u, ons
D
hij, hem, ze, zij, haar

Slide 37 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een wederkerig voornaamwoord?
A
elkaar
B
zich
C
me
D
jouw

Slide 38 - Quiz

Wat is een wederkerig voornaamwoord?
A
Een bijvoeglijk naamwoord dat een wederkerige handeling beschrijft
B
Een voornaamwoord dat aangeeft dat de handeling door twee of meer personen op elkaar wordt teruggekaatst (zoals elkaar, mekaar, elkaar)
C
Een voornaamwoord dat aangeeft dat de handeling door één persoon wordt uitgevoerd
D
Een voornaamwoord dat aangeeft dat de handeling op een ander persoon wordt teruggekaatst

Slide 39 - Quiz

Een wederkerend voornaamwoord
is vast verbonden met een .....
A
lidwoord
B
BN
C
ZN
D
werkwoord

Slide 40 - Quiz

Maak de juiste combinaties
Schaam je je ook voor je zusje als je met elkaar op vakantie bent?
Schaam je je ook voor je zusje als je met elkaar op vakantie bent?
Schaam je je ook voor je zusje als je met elkaar op vakantie bent?
Schaam je je ook voor je zusje als je met elkaar op vakantie bent?

Bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

wederkerig voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord

Slide 41 - Question de remorquage

                 Benoem de genummerde voornaamwoorden:     

               Schaam (1) je (2)je niet als (3) je  broertje zoiets zegt?
  
Wederkerend voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
1. je
2. je
3. je

Slide 42 - Question de remorquage

Combineer de wederkerende voornaamwoorden met de juiste zin.
Ik vergis .... vaak onderweg.
Scheert je vader ... vaak?
We hebben ... toch bedacht.
Vragen jullie ... ook af wie dat is?
Mijn ouders bemoeien ... niet met mijn huiswerk.
me
zich
zich
ons
je
u

Slide 43 - Question de remorquage

Wat is het wederkerend voornaamwoord?
Ze schaamt zich niet voor de rommel.

Slide 44 - Question ouverte

Elkaar is een wederkerig voornaamwoord. Wat zijn de twee andere wederkerige voornaamwoorden?

Slide 45 - Question ouverte


Wat is het wederkerend voornaamwoord?

Slide 46 - Question ouverte


Wat is het wederkerend voornaamwoord?

Slide 47 - Question ouverte

Zij schamen ... (wederkerend voornaamwoord)

Slide 48 - Question ouverte

Bedenk een zin met een wederkerend voornaamwoord.

Slide 49 - Question ouverte

U verspreekt ... (wederkerend voornaamwoord)

Slide 50 - Question ouverte

Ik kan het ... (wederkerend voornaamwoord) niet herinneren.

Slide 51 - Question ouverte

Hij vergist ... in de afslag.
(wederkerend voornaamwoord)

Slide 52 - Question ouverte

Wat is het wederkerend
voornaamwoord?

Slide 53 - Question ouverte