Nederlands werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Welkom bij Nederlands

Les 2: Werkwoorden

Wat is de persoonsvorm in deze zin:

Ik ben naar huis gefietst

1. Ik
2. ben
3. huis
4. gefietst

Wat is een werkwoord?

1. Iets dat je kan doen
2. De persoon/ding/dier dat iets doet
3. Iets dat met werken te maken heeft
4. De persoonsvorm

Wat bedoelen we met tegenwoordige tijd?

1. De nieuwe spelling
2. Iets dat al gebeurd is
3. Iets dat nu gebeurt
4. Straattaal

Welke van onderstaande zinnen bevat een voltooid deelwoord?

1. Hij verhuist morgen.
2. Hij is gisteren verhuisd.
3. Verhuisde de kat ook mee?
4. Verhuizend liet hij de doos vallen.

Hoe schrijf je werkwoord in het Engels?

1. Workword
2. Noun
3. None
4. Verb

Wie had alles goed?

Samengevat

Tegenwoordige tijd (TT) --> iets dat NU gebeurt

Hij eet een appel

Verleden tijd (VT) --> iets dat al gebeurd is

--> Hij at een appel (= verleden tijd)

--> Hij heeft een appel gegeten (= voltooid deelwoord)

Trucje:

Zoek altijd eerst de persoonsvorm!! Zo weet je welke vorm het is en dus hoe je het moet schrijven.

Verschil voltooid en onvoltooid deelwoord

Bij een voltooid deelwoord is het al gebeurd. Het is voltooid.

Met hulpwerkwoord!! Hij is gevallen.

Bij een onvoltooid deelwoord is het nog niet voltooid

je doet het terwijl je iets anders aan het doen bent. 

Fietsend is hij gevallen. 

(let op de persoonsvorm!)

Aan de slag! 

Wat:                  de eerste opdracht

Hoe:                 in stilte

Tijd:                   6 minuten

Hulp:                steek je vinger op

Klaar:               begin met oefening 2

Uitkomst:       we kijken het klassikaal na