disk 11 vrije tijd werkwoorden

disk 12 vrije tijd werkwoorden
1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
ISK/nt2ISK

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

disk 12 vrije tijd werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

pak je schrift 
schrijf de knip- werkwoorden 
of scheidbare werkwoorden op! 

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

afknippen
welke zin is fout
A
Ik knipt het haar af.
B
Zij knipt met de schaar de bloem af.
C
Hij knipt het haar af
D
Wij knippen de bloemen af.

Slide 17 - Quiz

maak in de V.T. = verleden tijd een zin
Hij + werkwoord: afknippen

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

genieten (V.T)
welke zin is fout
A
Ik genoot van de film.
B
Zij geniette gisteren van de film.
C
Hij genoot van het ijsje vanmiddag.
D
Wij genoten van de film.

Slide 20 - Quiz

maak in de V.T. = verleden tijd een zin
Hij + werkwoord: genieten

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

optreden (V.T. )
welke zin is fout
A
Wij traden op bij het school feest
B
Zij trad gisteren op in het theater.
C
Hij trad met zijn act op bij het evenement.
D
Ik treede gisteren op in het theater.

Slide 23 - Quiz

maak in de Voltooide tijd een zin:
Hij + werkwoord: optreden

Slide 24 - Question ouverte

Slide 25 - Diapositive

organiseren (V.T. )
welke zin is goed
A
Wij organiseerden het schoolfeest.
B
Wij organiseerten het schoolfeest.
C
Wij organiseerdden het schoolfeest.
D
Hij organiseert het schoolfeest.

Slide 26 - Quiz

maak een zin met de betekenis:
organiseren

Slide 27 - Question ouverte

Slide 28 - Diapositive

rennen (V.T. )
welke zin is goed
A
Wij rennden naar de sport .
B
Wij rendten naar de sporthal.
C
hij rente naar de bus.
D
Zij rende naar de bus.

Slide 29 - Quiz

maak in de Voltooide tijd een zin:
Hij + park ( rennen )

Slide 30 - Question ouverte

Slide 31 - Diapositive

surfen (V.T. )
welke zin is fout !
A
jij surfde op de surfplank.
B
Wij surften op de surfplank.
C
Jij surft op internet .
D
Zij surfte vorige week op internet.

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Diapositive

verdelen (V.T.)
welke zin is goed
A
Wij verdeelden de pizza eerlijk.
B
Wij verdeelde de pizza.
C
Hij verdeelte de pizza gisteren .
D
Wij verdelen de pizza .

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Diapositive

maak in de Voltooide tijd een zin:
PAPA +stoel (versieren )

Slide 36 - Question ouverte

rennen (V.T. )
welke zin is goed
A
Wij rennden naar de sport .
B
Wij rendten naar de sporthal.
C
hij rente naar de bus.
D
Zij rende naar de bus.

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Diapositive

vervangen (V.T. )
welke zin is goed
A
Wij vervangen de fietsband die was leeg.
B
Wij vervangden gisteren de fietsband die was leeg.
C
Wij vervingen de fietsband die was leeg
D
Wij vervingden de fietsband die was leeg .

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Diapositive

verven (V.T. )
welke zin is goed
A
Wij vervden gisteren naar de slaapkamer.
B
Wij verfden gisteren de slaapkamer.
C
Wij verffden gisteren de slaapkamer.
D
Wij verven vandaag de slaapkamer.

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Diapositive

(zich) vervelen (V.T. )
welke zin is goed
A
Wij vervelen ons in het weekend altijd .
B
Wij vervelden ons in het weekend altijd .
C
Wij verveelden ons in het weekend altijd .
D
Wij verveelen ons in het weekend altijd .

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Diapositive

voorlezen (V.T. )
welke zin is goed
A
De docent leest elke dag voor.
B
De docent leeste altijd voor.
C
De docent las altijd voor.
D
De docent leesde elke dag altijd voor.

Slide 45 - Quiz

Slide 46 - Diapositive

aantreffen (V.T. )
welke zin is goed
A
Wij trof hem aan op het station.
B
Wij troffen hem aan op het station.
C
Wij treften hem aan op het station.
D
Wij trefden hem aan op het station.

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Diapositive

shoppen (V.T. )
welke zin is goed
A
Wij shoppten gisteren in Amsterdam
B
Wij shoptten gisteren in Amsterdam
C
Wij shoppden gisteren in Amsterdam
D
Wij shopten gisteren in Amsterdam

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Diapositive

maak een zin met :
cultureel

Slide 51 - Question ouverte

maak een zin met :
nationaal

Slide 52 - Question ouverte

wat is heb je geleerd?

Slide 53 - Carte mentale

ik weet dat ik het kan !
😒🙁😐🙂😃

Slide 54 - Sondage

ik ga nog wel even leren
😒🙁😐🙂😃

Slide 55 - Sondage