Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
woordbenoemen bijv pers gr 6-7-8
woordbenoemen
woordbenoemen
1 / 30
suivant
Slide 1:
Diapositive
Taal
Basisschool
Groep 8
Cette leçon contient
30 diapositives
, avec
quiz interactifs
,
diapositives de texte
et
1 vidéo
.
La durée de la leçon est:
30 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
woordbenoemen
woordbenoemen
Slide 1 - Diapositive
bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijknaamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
De fiets..........De
mooie
fiets
Het hondje............Het
zwarte
hondje
Slide 2 - Diapositive
bijvoeglijknaamwoord
een ......... broek
de ...........hond
het ............klokje
de............fles
de ..............band
het ...........ringetje
het ................hoedje
Slide 3 - Diapositive
stoffelijk bijvoeglijknaamwoord
zegt van welke stof het zelfstandig naamwoord is gemaakt
De Koets..............De
gouden
Koets
De Haak.......... De
ijzeren
haak
Slide 4 - Diapositive
stoffelijkbijvoeglijknaamwoord
een ......... broek
de ...........hond
het ............klokje
de............fles
de ..............band
het ...........ringetje
het ................hoedje
Slide 5 - Diapositive
persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een
persoon
,
dier
of
ding
Je hoeft delen van de zin niet te herhalen
Voorbeeld:
Elena houdt van tekenen.
Zij
tekent vaak in haar schrift.
Slide 6 - Diapositive
Voorzetsels
Met een voorzetsel kan je een waar of wanneer aangeven
Slide 7 - Diapositive
Mijn broertje zegt iets tegen Anna
Hoe kunnen we in deze zin het voorzetsel vinden?
Denk bijvoorbeeld aan een kast
Op de kast
Onder de kast
Tegen de kast
Slide 8 - Diapositive
De sporter is al voorbij de finish.
Wat is het voorzetsel in deze zin?
Waar of wanneer?
Slide 9 - Diapositive
Kies het juiste voorzetsel
We hebben
tegenover/tussen/tegen
deze twee lessen een pauze.
Slide 10 - Diapositive
Kies het juiste voorzetsel
Lizzy zit altijd naar/naast/tijdens mij op de bank
Slide 11 - Diapositive
............. de tribune kan je de wedstrijd goed zien.
A
Tijdens
B
Onder
C
Vanaf
D
In
Slide 12 - Quiz
De koeien staan ............ de voederbak
A
Rondom
B
Tussen
C
In
D
Tijdens
Slide 13 - Quiz
Telwoorden
Wat zijn telwoorden?
Welke telwoorden zijn er?
Hoe kan ik telwoorden herkennen?
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Vidéo
Zelfstandig naamwoord
Er zijn vier soorten zelfstandige naamwoorden:
- mensen
- dieren
- dingen
- planten
Voor een zelfstandig naamwoord kan een lidwoord:
de - het - een
Slide 16 - Diapositive
aanwijzend voornaamwoord
Wil jij op
deze
kruk gaan zitten?
Wil jij
dit
propje oprapen?
Ga jij eens bij
die
kast staan?
Wil jij
dat
doekje aan mij geven?
Slide 17 - Diapositive
Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord geeft precies aan wie of wat je bedoelt.
Die computer
Deze tafel
Dat boekje
Dit kopje
Slide 18 - Diapositive
Ver weg of dichtbij:
Wanneer iets
dichtbij
ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord
deze of dit
.
Wanneer iets
verder weg
ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord
die of dat.
Slide 19 - Diapositive
Als iets
dichtbij
is, welke aanwijzende voornaamwoorden gebruik ik dan?
Als iets
verder
weg
is, welke aanwijzende voornaamwoorden gebruik ik dan?
Slide 20 - Diapositive
het aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord.
Een
aanwijzend voornaamwoord
kan in plaats van het lidwoord staan voor een zelfstandig naamwoord.
leerling, die leerling)
Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.
Slide 21 - Diapositive
voorbeelden
de jongen - deze / die jongen
de avond - deze / die avond
het meisje - dit / dat meisje
het huis - dit / dat huis
Bij een
het-woord
gebruik je altijd
dat of dit
.
Bij een
de-woord
gebruik je altijd
die of deze
.
Slide 22 - Diapositive
Wat is het aanwijzend voornaamwoord
Wil jij deze beker in de afwasmachine zetten?
Slide 23 - Question ouverte
Wat is het aanwijzend voornaamwoord
Waarom hangt dat schilderij scheef?
Slide 24 - Question ouverte
Maak zelf een zin met een aanwijzend voornaamwoord.
Slide 25 - Question ouverte
Wat heb jij vandaag geleerd?
Slide 26 - Question ouverte
Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar
Slide 27 - Quiz
Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
jij
B
haar
C
deze
D
welke
Slide 28 - Quiz
Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de volgende zin:
In die salade zitten walnoten.
A
In
B
die
C
salade
D
zitten
Slide 29 - Quiz
Heb jij dat programma al gezien?
Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
A
heb
B
jij
C
dat
D
al
Slide 30 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
Herhaling zelfst. telw. + aanw. vnw.
Octobre 2024
- Leçon avec
20 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
L3 Taalbeschouwing: woordleer
Janvier 2023
- Leçon avec
19 diapositives
Nederlands
Secundair onderwijs
Aanwijzende voornaamwoord
Novembre 2023
- Leçon avec
16 diapositives
Aanwijzende voornaamwoorden
Octobre 2022
- Leçon avec
19 diapositives
Taal
Basisschool
Groep 8
Aanwijzende voornaamwoorden
Octobre 2022
- Leçon avec
22 diapositives
Taal
Basisschool
Groep 8
Di 10 okt Woordsoortbenoeming
Janvier 2024
- Leçon avec
23 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
BG 16 Aanwijzend voornaamwoord
Novembre 2024
- Leçon avec
38 diapositives
Nederlands
Middelbare school
ISK
vmbo k
Leerjaar 1
Talent H4 kader 4.7 grammatica
Mai 2022
- Leçon avec
23 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2