Cicero paragraaf 93

Cicero paragraaf 93
In de vorige paragraaf begint Cicero te kijken naar de facultas:
Wie had er de gelegenheid tot moord?
In deze paragraaf gaat hij hierop verder.
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Cicero paragraaf 93
In de vorige paragraaf begint Cicero te kijken naar de facultas:
Wie had er de gelegenheid tot moord?
In deze paragraaf gaat hij hierop verder.

Slide 1 - Diapositive

regel 1-3

Slide 2 - Diapositive

Age nunc ceteras quoque facultates consideremus
Age: vooruit
ceteras: congrueert met facultates (acc mv v)
considerare: bekijken

Slide 3 - Diapositive

Welke vorm is consideremus?
A
1e mv ind prae A
B
1e mv con prae A
C
1e mv ind fut A
D
1e mv conj impf A

Slide 4 - Quiz

Welke conjunctivus (in de hoofdzin!) is hier gebruikt?
A
adhortativus
B
dubitativus
C
prohibitivus
D
irrealis

Slide 5 - Quiz

Age nunc ceteras quoque facultates consideremus.
Vertaal:

Slide 6 - Question ouverte

Erat tum multitudo sicariorum,
                    [id quod commemoravit Erucius],

et homines impune occidebantur.


multitudo: nom ev, dus onderwerp bij erat
sicariorum: gen mv, bvb bij multitudo
id quod: verwijst terug naar de hele zin erat t/m sicariorum
homines: nom mv, dus onderwerp bij occidebantur

Slide 7 - Diapositive

Erat tum multitudo sicariorum
vertaal

Slide 8 - Question ouverte

et homines impune occidebantur
vertaal

Slide 9 - Question ouverte

Welke vorm is occidebantur?
A
3e ev ind impf P
B
3e mv ind impf P
C
3e ev conj impf P
D
3e mv conj impf P

Slide 10 - Quiz

id quod commemoravit Erucius
vertaal

Slide 11 - Question ouverte

et homines impune occidebantur
vertaal

Slide 12 - Question ouverte

Quid? Ea multitudo quae erat?

Quid: Wat?
ea: van is
multitudo: nom ev, dus onderwerp
quae: nom ev van qui
quae erat: hier uit welke personen bestond

Slide 13 - Diapositive

Welke vorm is ea?
A
nom ev v
B
abl ev v
C
nom mv o
D
acc mv o

Slide 14 - Quiz

Met welk Latijns woord congrueert ea?

Slide 15 - Question ouverte

Quid? Ea multitudo quae erat?
Vertaal

Slide 16 - Question ouverte

r. 4-5

Slide 17 - Diapositive

Hier geeft Cicero zelf antwoord op de vraag:
Ea multitudo quae erat?
Opinor: ik denk (een menigte die bestond uit ...)

Slide 18 - Diapositive

Van welk woord komt eorum?

Slide 19 - Question ouverte

In welke naamval staat eorum?
A
nom ev o
B
acc ev o
C
acc ev m
D
gen mv m

Slide 20 - Quiz

Hier geeft Cicero zelf antwoord op de vraag:
Ea multitudo quae erat?
Opinor: ik denk (een menigte die bestond uit ...)
qui: het antecedent is eorum qui is dus nom mv
in bonis occupatus: bezig met het opkopen van goederen

Slide 21 - Diapositive

Opinor, aut eorum, [qui in bonis erant occupati]
Vertaal verder:
Ik denk een menigte die bestond uit...

Slide 22 - Question ouverte

of ik denk een menigte die bestond uit hen (aut eorum)
conducere: inhuren

Slide 23 - Diapositive

Welke vorm is conducebantur?
A
3e ev ind impf P
B
3e mv ind impf P
C
3e ev conj impf P
D
3e mv conj impf P

Slide 24 - Quiz

Bij een passieve vorm kan de handelende persoon aangegeven door het voorzetsel ab

Slide 25 - Diapositive

aut eorum, [qui ab iis conducebantur],
Vertaal verder:
of een menigte die bestond uit...

Slide 26 - Question ouverte

ut + indicativus of conjunctivus?
aliquem: acc ev van aliquis

Slide 27 - Diapositive

ut ... occiderent
A
indicativus
B
conjunctivus consecutivus
C
conjunctivus finalis
D
conjunctivus concessivus

Slide 28 - Quiz

ut aliquem occiderent
Vertaal

Slide 29 - Question ouverte