Woordsoorten herhaling t/m vz, nieuw psv, hww, zww

Woordsoorten
Herhaling lw, zn, ww; nieuw: bn en vz
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Woordsoorten
Herhaling lw, zn, ww; nieuw: bn en vz

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen:
- Je kent de kenmerken van de volgende woordsoorten: lidwoord, werkwoord (hww en zww), zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en persoonlijk voornaamwoord.
- Je kunt de volgende woordsoorten benoemen in een zin: lidwoord, werkwoord (hww en zww), zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en persoonlijk voornaamwoord.

Slide 2 - Diapositive

Welke lidwoorden kent het Nederlands?

Slide 3 - Question ouverte

Zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Carte mentale

Hoeveel werkwoorden telt de volgende zin?: Anna heeft nooit willen liegen.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 5 - Quiz

sinas
Amsterdam
bewondering
de
het
een
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
gelezen
lachend
deletet
schrijven

Slide 6 - Question de remorquage

Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden zitten er in de volgende zin?: Het lachende, kleine meisje is altijd vrolijk.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 7 - Quiz

Welke voorzetsels zitten er in de volgende zin?: Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde opa in België.

Slide 8 - Question ouverte

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Carte mentale

Persoonlijk voornaamwoord:
- Afkorting: psv
- Verwijst naar levende wezens of zaken.
- Twee vormen: onderwerpsvorm + voorwerpsvorm

Voorbeelden:
* Zij geven hen een cadeau.
* Ik zie hem nergens.

Slide 10 - Diapositive

Onderwerpsvorm
Voorwerpsvorm
1e enkelvoud
ik
mij, me
2e enkelvoud
jij, je, u
jou, je, u
3e enkelvoud
hij, zij, het
hem, haar, het
1e meervoud
wij, we
ons
2e meervoud
jullie
jullie
3e meervoud
zij, ze
hen, hun, ze

Slide 11 - Diapositive

Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden zitten er in de volgende zin?: Jullie geven mij altijd de schuld!
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 12 - Quiz

Maak een zin met daarin minstens één persoonlijk voornaamwoord:

Slide 13 - Question ouverte

Aan de slag!
- Ga naar "Op Niveau"
- Kies "Blok 5"
- Ga naar "Grammatica"
- Maak van 5.5 de theorie-opdrachten (alledrie!) en opdracht 15.
timer
15:00

Slide 14 - Diapositive

Bespreken

Slide 15 - Diapositive

Hulpwerkwoord vs. zelfstandig werkwoord

Slide 16 - Carte mentale

Hulpwerkwoord:
- Afkorting: hww
- "Helpt" een ander werkwoord met het maken van een werkwoordstijd

Voorbeelden:
- Julius heeft het huiswerk niet gemaakt.
- Zij is aan het gamen.

Slide 17 - Diapositive

Wat is het hulpwerkwoord in de volgende zin?: Gisteren mocht ik het bord schoonvegen.

Slide 18 - Question ouverte

Zelfstandig werkwoord:
- Afkorting: zww
- Het hoofdwerkwoord in de zin.
- Geeft de actie/gebeurtenis aan

Voorbeelden:
- Jos zit altijd in zijn neus te peuteren!
- Heb jij het huiswerk gemaakt?

Slide 19 - Diapositive

Wat is het zelfstandig werkwoord in de volgende zin?: Volgende week zal ik mijn kamer opruimen.

Slide 20 - Question ouverte

Aan de slag!
- Ga naar "Op Niveau"
- Kies "Opstromen"
- Ga naar "Grammatica woordsoorten"
- Maak opdrachten 1, 2 en 3.
timer
15:00

Slide 21 - Diapositive

Bespreken

Slide 22 - Diapositive

Kun je nu in een zin lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden benoemen?
Ja, dat kan ik!
Meestal gaat het goed.
Nee, dat kan ik nog niet.

Slide 23 - Sondage