Les digi-taal

Nederlands

Les DIGI-TAAL
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands

Les DIGI-TAAL

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat gaan we doen?
~ Digi-taal quiz
~ Taalgevoel
~ Schrijfopdracht

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen
~ Aan het einde van de les weet je wat 'taalgevoel' is.
~ Aan het einde van de les heb je geoefend 
met het schrijven van een tekst
gebaseerd op digi-taal.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Digi-taal

  • Wat denk je dat digi-taal is? 

Bedenk in tweetallen in twee minuten
een definitie en vul deze dan in op de volgende slide.

Slide 4 - Diapositive

Laat de leerlingen eerst een minuut of twee nadenken over de definitie van digi-taal. Laat ze deze definitie daarna op de volgende slide invullen. De docent kan dan een aantal antwoorden bespreken.

Wat is digi-taal?

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Digi-taal

  • Gebruik jij digi-taal?
  • Wat is het verschil tussen digi-taal en Standaardtaal?
  •  Hoe vaak gebruik jij digi-taal?
  • Gebruiken jouw ouders ook digi-taal?

Slide 6 - Diapositive

Stel als docent de vraag of de leerlingen weten wat het verschil is tussen digi-taal en Standaardtaal. Wanneer gebruik je wat?  En wat vinden ze eigenlijk van digi-taal?
Digi-taal quiz!
Ken jij alle afkortingen?

Slide 7 - Diapositive

Leg uit dat de leerlingen een korte quiz gaan doen over afkortingen die worden gebruikt op sociale media. De leerlingen doen dit individueel en hebben telkens twintig seconden om antwoord te geven.
Wat betekent:
Obv
A
oneerlijk
B
stom
C
duidelijk
D
grappig

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent:
omw
A
wauw
B
voor mijn moeder
C
overmorgen
D
ik kom eraan

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent:
rn
A
nu
B
rechts
C
nee
D
links

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent:
wrm
A
waarom
B
waarmee
C
warm
D
welkom

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent:
ff
A
snel
B
nu
C
even
D
oud

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent:
asap
A
zo leuk mogelijk
B
het spijt me heel erg
C
ik val in slaap
D
zo snel mogelijk

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent:
idk
A
in de kamer
B
weet ik niet
C
doe je huiswerk
D
indrinken

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent het als iemand je appt:

Ok.
A
Dat diegene boos op jou is.
B
Dat diegene geen tijd heeft om te appen.
C
Dat diegene geen zin heeft om met je te appen.
D
Dat diegene iets oké vindt.

Slide 15 - Quiz

Deze laatste vraag sluit aan bij de volgende slide, het taalgevoel. Er is bij deze vraag dus ook geen goed antwoord.
Nadat de term taalgevoel is besproken zal er weer worden teruggekomen op dit voorbeeld.
Wat zegt jouw taalgevoel ?
Denk een minuut na over wat taalgevoel zou kunnen zijn
en of je voorbeelden zou kunnen geven.

Daarna kun je het antwoord invullen in het woordweb.

Slide 16 - Diapositive

Vraag eerst de leerlingen of ze een idee hebben over wat 'taalgevoel' is en of ze voorbeelden kunnen noemen. Ze denken eerst allemaal een minuut na en kunnen daarna hun antwoord invullen in het woordweb op de volgende slide.
Taalgevoel?

Slide 17 - Carte mentale

De docent bespreekt een aantal van de ideeën die in het woordweb komen te staan. Vraag eventueel ook leerlingen hoe ze bij een bepaald antwoord komen.
Wat zegt jouw taalgevoel ?

Het gevoel of dat wat je zegt, schrijft, leest of hoort
klopt en past bij de situatie.

Soms heeft dit te maken met de grammatica,
soms de manier waarop een taal wordt gebruikt.

Slide 18 - Diapositive

De docent geeft een uitleg bij de term taalgevoel. Leg ook uit dat taalgevoel niet alleen te maken heeft met wat grammaticaal goed en fout is, maar dat het ook gaat over de manier waarop je taal gebruikt in bijvoorbeeld een gesprek.
Wat zegt jouw taalgevoel ?

Wat zegt jouw taalgevoel over:

Ok.
Is goed!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
hoi
JAAA :D

Slide 19 - Diapositive

Vraag de leerlingen wat voor gevoelens deze voorbeelden bij ze oproepen. Vinden ze het vriendelijk, of juist niet? Wanneer zouden zij dit versturen, en naar wie? Heb je dit zelf wel eens verstuurd of ontvangen? 
Gebruik jij emojis :D

Slide 20 - Diapositive

Stel een aantal vragen aan de leerlingen:

- Gebruik je emojis?
- Wanneer gebruik je ze?
- Naar wie stuur je ze? En naar wie niet?
- Wat denk je dat het nut is van de emojis?
- Kun je ook teveel emojis gebruiken?
- Denk je dat het gebruik van emojis iets zegt over het karakter van een persoon?
Schrijfopdracht

Stap 1:
Pak je telefoon erbij en ga op zoek naar een WhatsApp-gesprek.
Het gesprek moet minimaal tien regels zijn. 

Houd er rekening mee dat de inhoud
ook door anderen wordt gelezen.

Slide 21 - Diapositive

Geef de leerlingen zo'n vijf minuten om zelf een gesprek uit te zoeken. De docent loopt rond in de klas om te checken of de gesprekken bruikbaar zijn. Het is wel de bedoeling dat alle gesprekken worden goedgekeurd door de docent.
Schrijfopdracht

Stap 2:
Als de docent het gesprek heeft goedgekeurd,
begin je met de schrijfopdracht.
Je gaat nu het gesprek in Standaardtaal uitschrijven. Gebruik hiervoor minimaal 150 woorden.

Slide 22 - Diapositive

Voor deze opdracht hebben de leerlingen zo'n tien à vijftien minuten. Ook nu blijft de docent door de klas lopen om eventueel vragen te beantwoorden.
De docent beslist of de leerlingen de opdracht uit moeten schrijven of op de computer mogen maken.
Schrijfopdracht

Stap 3:
Iedereen schuift zijn verhaal door naar degene naast zich.
Je leest het verhaal van je klasgenoot en probeert het daarna in digi-taal om te zetten via onderstaande site.

Slide 23 - Diapositive

Ook voor deze opdracht hebben de leerlingen zo'n tien minuten. Laat de leerlingen een screenshot maken van het uitgewerkte gesprek. Als de leerlingen de opdracht op papier maken, leveren ze het op papier in. 

Indien er tijd is, kan de docent er nog voor kiezen om de leerlingen in tweetallen met elkaar in gesprek te laten gaan over het uitgewerkte WhatsApp-gesprek. Lijkt het op het originele gesprek? Dit zou eventueel ook de volgende les kunnen.
Nabespreking

Wat heb je geleerd?
Zijn de lesdoelen behaald?

Slide 24 - Diapositive

Bespreek de lesdoelen met de leerlingen. Wat hebben ze geleerd en wat vonden ze interessant?

Geef indien nodig het huiswerk voor de volgende les op en sluit de les af.