Werkwoordspelling Verleden tijd (1) + herhaling

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je herhaalt werkwoordspelling: persoonsvorm, stam, tegenwoordige tijd.
  • Je krijgt uitleg over de verleden tijd
  • Je maakt de oefeningen over deze onderwerpen af in de licentie Nu Nedelands.

Slide 2 - Diapositive

Herhalen - de beste manier van leren
Leren leren

Slide 3 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin ontkennend te maken
B
Door de zin te ontleden
C
Door het onderwerp te zoeken
D
Door de zin vragend te maken

Slide 4 - Quiz

Hoe vind je de stam van een werkwoord?
A
Door de zin vragend te maken
B
Door -en van het hele werkwoord af te halen
C
Door de zin in een andere tijd te zetten
D
Door het onderwerp te zoeken

Slide 5 - Quiz

Stelling:
De stam van een werkwoord is hetzelfde als de ik-vorm.
A
Ja, dat klopt
B
Nee, dat klopt niet

Slide 6 - Quiz

Wat is de stam van het werkwoord bloeden?
A
bloedt
B
bloede
C
bloeden
D
bloed

Slide 7 - Quiz

Wat is de stam van het werkwoord verhuizen?
A
verhuis
B
verhuiz
C
verhuise
D
verhuize

Slide 8 - Quiz

Wat is de stam van het werkwoord verven?
A
verv
B
verfen
C
verven
D
verf

Slide 9 - Quiz

Nieuwe theorie

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

stam
stam

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Die voorwaarden ..... wij niet langer. (aanvaarden)
A
aanvaarde
B
aanvaarden
C
aanvaardde
D
aanvaardden

Slide 18 - Quiz

De foto's ...... mij aan die fijne vakantie,. (herinneren)
A
herinnerde
B
herinnerden
C
herinnerdde
D
herinnerdden

Slide 19 - Quiz

Toen pas ....... ik, dat er iets aan mijn fiets mankeerde. (bemerken)

Slide 20 - Question ouverte

Hij ...... het huis van zijn vader. (erven)

Slide 21 - Question ouverte

De agent ...... ons door te lopen. (beduiden)
A
beduide
B
beduiden
C
beduidde
D
beduidden

Slide 22 - Quiz

Toen onze buurman buiten kwam, ...... de belhamels. (vluchten)
A
vluchte
B
vluchten
C
vluchtte
D
vluchtten

Slide 23 - Quiz

Hij ..... jaren voor de Amerikanen. (spioneren)

Slide 24 - Question ouverte

Gijs ..... de tuin twee keer om. (omspitten)

Slide 25 - Question ouverte

Onze kinderen ..... al de hele week. (hoesten)

Slide 26 - Question ouverte

Een ervaren gids .... de bergbeklimmers (begeleiden)
A
begeleide
B
begeleiden
C
begeleidde
D
begeleidden

Slide 27 - Quiz

Aan de slag!

Slide 28 - Diapositive