EHBO les 4

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
GezondheidsleerMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Hoe gaat het vandaag met jullie?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Sondage


Kletspraat
Als je een tijdmachine had, naar welke tijd zou je dan gaan?

Slide 3 - Question ouverte

Tijdens het uitvoeren van een SPAR-onderzoek op een kat valt je op dat het dier gele slijmvliezen heeft. Wat zou het dier mogelijk kunnen hebben?

Slide 4 - Question ouverte

Tijdens het uitvoeren van een SPAR-onderzoek op een hond valt je op dat de pols te snel gaat. Wat zou dit kunnen betekenen?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is de normale ademhalingsfrequentie van een kat?
A
8 tot 14 keer
B
10 tot 30 keer
C
20 tot 40 keer
D
35 tot 65 keer

Slide 6 - Quiz

Wat is de normale lichaamstemperatuur van een hond?
A
37 tot 38 graden
B
37,5 tot 38,5 graden graden
C
38 tot 39 graden
D
38,5 tot 39,5 graden

Slide 7 - Quiz

Tijdens het uitvoeren van het SPAR-onderzoek valt je op dat de lichaamstemperatuur van een hond te laag is. Wat zou het dier kunnen hebben?

Slide 8 - Question ouverte

Een hond wordt door de brandweer uit een brandend huis gered. Het dier is helemaal zwart en de huid is zwart verkleurd met blaren. Leg uit hoe je dit dier eerste hulp gaat verlenen.

Slide 9 - Question ouverte

Welke beweringen over brandwonden zijn waar?
1. Op brandwonden moet je zalven smeren om de pijn tegen te gaan.
2. Een brandwond afkoelen in vies water is altijd beter dan niets doen.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Terwijl je de oven stond schoon te maken heeft je kat per ongeluk de ovenreiniger opgelikt, waardoor op de tong en in de mondholte direct brandwonden zijn ontstaan. Van welke soorten vergiftiging zijn hier sprake? Kruis de juiste antwoorden aan.
A
Chronische systemische vergiftiging
B
Chronische lokale vergiftiging
C
Acute systemische vergifiting
D
Acute lokale vergiftiging

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Noem minstens 3 stoffen die voor honden en katten giftig zijn.

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Diapositive

Noem minstens 3 symptomen waaraan je een lokale of systemische vergiftiging kan herkennen.

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Diapositive

Welke informatie moet je doorgeven aan een dierenarts als een dier iets giftigs heeft opgegeten?

Slide 19 - Question ouverte

Slide 20 - Diapositive

Een hond heeft gootsteenontstopper opgelikt, waarbij brandwonden in de bek zijn ontstaan. Het dier heeft grote pupillen, kwijlt en heeft een snelle pols. Leg uit hoe je dit dier eerste hulp gaat verlenen.

Slide 21 - Question ouverte

Welke beweringen over vergiftiging zijn waar?
1. Als een dier iets giftigs heeft gegeten, moet je het dier veel water laten drinken.
2. Als een dier iets giftigs heeft gegeten, moet je het dier zo snel mogelijk laten braken door veel zout te geven.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar

Slide 22 - Quiz

Over het algemeen is bij vergiftiging het advies om het dier te laten braken. Als een dier echter een bijtende stof heeft opgegeten, mag dit niet. Leg uit waarom niet.

Slide 23 - Question ouverte

Slide 24 - Diapositive

Een kat heeft een fles met oplosmiddel omgestoten. De inhoud van de fles is op het dier belandt. Het dier heeft op de rug blaren en een witverkleurde huid. De pols en de ademhaling zijn snel, de pupillen groot en het dier kwijlt. Leg uit hoe je dit dier eerste hulp gaat verlenen.

Slide 25 - Question ouverte

Welke beweringen over vergifitging zijn waar?
1. Als een dier gebeten is door een giftig dier, dan moet je zo snel mogelijk een tourniquet aanleggen.
2. Als een dier gebeten is door een giftig dier, dan moet je de wond koelen met ijs.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Wat voor soort fractuur is dit?
A
Enkelvoudig fractuur
B
Meervoudig fractuur
C
Open fractuur
D
Gesloten fractuur

Slide 29 - Quiz

Noem minstens 3 symptomen waaraan je kan herkennen dat een dier een botbreuk heeft.

Slide 30 - Question ouverte

Slide 31 - Diapositive

Een kat is uit een boom gevallen. De linkervoorpoot ligt in een afwijkende stand en er is sprake van een verwonding. De pols en de ademhaling zijn snel en de slijmvliezen bleek. Leg uit hoe je dit dier eerste hulp gaat verlenen.

Slide 32 - Question ouverte

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Een kat heeft een schop gehad van de buurman. De kat kan de rechterachterpoot niet meer bewegen en niet meer op de poot staan. Ook is de poot langer dan de linkerachterpoot. Leg uit hoe je dit dier eerste hulp gaat verlenen.

Slide 35 - Question ouverte

Slide 36 - Diapositive

Welke beweringen over verstuiking en verrekking zijn waar?
1. Bij een verrekking zijn gewrichtsbanden verrekt of gescheurd.
2. Bij een verstuiking zijn pezen of spieren verrekt of gescheurd.
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar

Slide 37 - Quiz

Hoe voel jij je na deze les?
A
B
C
D

Slide 38 - Quiz