Les 2

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Les 2

Thema 2  Wie ben ik?

Kijk naar de film en lees mee op blz. 19

Goedemorgen/ Goedemiddag/ Hoi/ Hallo

Ik ben ....../ Mijn naam is ....../.......... is mijn naam

Ik kom uit.........

Ik werk in ......... 

taalsterk.anewspring.nl

De dagen van de week:

Welke dag is het vandaag?

Welke dag is het morgen? En overmorgen?

Welke dag was het gisteren? En eergisteren?

Op welke dagen moet jij werken? Op welke dagen hoef je niet te werken?

Korte klank

Hele werkwoord (infinitief): zeggen/ beginnen/ vullen

ik -vorm: (infinitief - en)

ik zegg = ik zeg

Schrijf de juiste vormen in je schrift:

korte klank: zeggen, beginnen, vullen

ik zeg 

jij zegt 

u zegt 

hij/zij zegt 

wij zeggen 

jullie zeggen 

zij zeggen

lange klank

infinitief: praten/ spreken/ wonen

ik vorm = ik praat

Schrijf de juiste vormen in je schrift.

lange klank: praten, spreken, wonen

ik praat 

jij praat 

u praat 

hij/zij praat 

wij praten 

jullie praten 

zij praten

Hij .....
in het klimrek.

1. klim
2. klimt

Ik ..... op het schoolplein.

1. speel
2. spel

Jos .......
de bal naar het doel.

1. trappen
2. trapt
3. trap

Lieke en Jesse ..... de bal in de korf.

1. mikt
2. mik
3. mikken

lange klank

korte klank

spelen

rennen

tikken

lopen

slapen

halen

Let op de werkwoorden met een v of een z in het midden.

schrijven/ geven: ik-vorm = ik schrijf/ ik geef

kiezen/ verhuizen: ik-vorm = ik kies/ ik verhuis

Schrijf de vormen van schrijven en kiezen in je schrift.

Maak de opdracht uit de reader:

opdracht: 1, 2, 3 

Woordvolgorde:

In het Nederlands krijg je de volgende volgorde:

(wie of wat)

Onderwerp - werkwoord - rest van de zin

Voorbeeldzinnen:

Ik heb een hond.

Wij eten pizza.

Zij gaan naar een feest.

Oefening:

Jullie krijgen kaartjes.

Deze kaartjes moeten jullie in de goede volgorde leggen.

Maak de juiste zinnen.

Maak in de reader: 1.3

Opdracht 1

Praat met elkaar over de plaatjes. (achterin de reader)

Maak korte zinnen en let op de volgorde.

Huiswerk:

Leer de dagen van de week

Boek: Maak opdracht 3.2 en 4.2 blz. 12 en 13

Stel jezelf voor:  Wie ben ik?

Mijn naam is ........

Ik kom uit ......../ Ik ben geboren in ......

Ik werk in ........

Ik ben getrouwd. Ik ben niet getrouwd.

Ik heb ........ kinderen