Observeren 4PMW

Waarnemen, observeren en interpreteren
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
VerzorgingSecundair onderwijs

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Waarnemen, observeren en interpreteren

Slide 1 - Diapositive

Wat is het verschil tussen waarnemen en observeren?

Slide 2 - Question ouverte

Factoren die waarneming beïnvloeden

Slide 3 - Carte mentale

Factoren die de waarneming beïnvloeden

  • drempelwaarde
  • geleidelijke verandering
  • gewenning
  • contrast
  • vermoeidheid
  • verdovendemiddelen
  • aandacht
  • ervaringen 
  • verwachtingspatroon
  • emoties
  • attributiefout
  • veralgemenen

Slide 4 - Diapositive

Je voelt je horloge niet meer rond je arm zitten.
A
attributiefout
B
vermoeidheid
C
aandacht
D
zintuigen: gewenning

Slide 5 - Quiz

Een zwarte kat zie je niet goed zitten in het donker
A
aandacht
B
contrast
C
gewenning
D
drempelwaarde

Slide 6 - Quiz

'Wat ruikt het hier lekker naar verse bloemen oma'
zelf had ze het niet opgemerkt
A
geleidelijke verandering
B
verwachtingspatroon
C
gewenning
D
aandacht

Slide 7 - Quiz

Als je iets tegen Jos (95 jaar) wil zeggen, moet je altijd luid praten. Anders hoort ze je niet
A
aandacht
B
drempelwaarde
C
vermoeidheid
D
contrast

Slide 8 - Quiz

Lina (5 jaar) ziet in de supermarkt altijd leuke dingen die haar moeder niet opmerkt
A
aandacht
B
veralgemenen
C
ervaringen en voorkennis
D
verwachtingspatroon

Slide 9 - Quiz

Externe attributie
Interne attribrutie
De oorzaak ligt buiten de betrokkene
De oorzaak ligt binnen de betrokken
Je gebruikt dit wanneer je zelf faalt maar anderen succes boeken
Je gebruikt dit wanneer jezelf succes boekt en anderen falen

Slide 10 - Question de remorquage

Aan welke 5 criteria moet een observatie voldoen?

Slide 11 - Question ouverte

Op welke 2 manieren kan je observatiegegevens registreren?

Slide 12 - Question ouverte

De nachtverpleegkundige noteert het verloop van de nacht van de patiënten voor de ochtendploeg
A
Waarnemen
B
Observeren
C
Interpreteren
D
Rapporteren

Slide 13 - Quiz

Ik wandel alleen door de schoolgangen en plots schrik ik door het hard dichtslaan van een deur
A
Waarnemen
B
Observeren
C
Interpreteren
D
Rapporteren

Slide 14 - Quiz

De eindevaluatie die ik krijg na afloop van mijn stage valt in de categorie van...
A
Waarnemen
B
Observeren
C
Interpreteren
D
Rapporteren

Slide 15 - Quiz

Marie (eerste kleuterklas) huilt in de refter bij het zien van haar bord spaghetti - ik denk dat zij dit niet lust?
A
Waarnemen
B
Observeren
C
Interpreteren
D
Rapporteren

Slide 16 - Quiz

Een jongen/meisje staart me gedurende de hele middagpauze aan, zou ze interesse in me hebben?
A
Waarnemen
B
Observeren
C
Interpreteren
D
Rapporteren

Slide 17 - Quiz

Welke observatie is meest objectief en meest nauwkeurig?
A
M zei: "ik durf mijn bed niet uit". Hij trilde
B
M durfde zijn bed niet uit. Hij trilde van angst

Slide 18 - Quiz

Welke observatie is meest objectief en meest nauwkeurig?
A
C is erg vergeetachtig
B
C kwam niet op de afspraak bij de kapper

Slide 19 - Quiz

Welke observatie is meest objectief en meest nauwkeurig?
A
Tijdens het koffiemoment schreeuwde hij.
B
Tijdens het koffiemoment was hij agressief.

Slide 20 - Quiz

Welke observatie is meest objectief en meest nauwkeurig?
A
L loopt traag door de gang en gaat de kamer van Z binnen
B
L is gedesoriënteerd

Slide 21 - Quiz

Mevrouw Stol heeft vocht in beide onderbenen. De omvang van haar kuiten is 45 cm
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 22 - Quiz

Welke observatie is meest objectief en meest nauwkeurig?
A
G is somber
B
G staart voor zich uit en zegt niets

Slide 23 - Quiz

Welke observatie is meest objectief en meest nauwkeurig?
A
Ze is verward
B
Ze trekt haar onderbroek aan boven haar broek

Slide 24 - Quiz

'Meneer Peeters zal wel weer klachten hebben over het eten!' is een
A
Objectieve observatie
B
Subjectieve observatie

Slide 25 - Quiz

Mevr. J heeft 8 keer gevraagd vandaag of ze naar huis mocht. Ze liep de hele middag rondjes.
A
objectief
B
subjectief

Slide 26 - Quiz