3hb lezen h5 les 2

3HB - Lezen H5
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 55 min

Éléments de cette leçon

3HB - Lezen H5

Slide 1 - Diapositive

Leesboek
Pak allemaal je leesboek erbij. De eerste 10 minuten gaan we zelfstandig lezen. 

Slide 2 - Diapositive

Functiewoorden
Een tekstgedeelte (één of meer alinea’s) heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die je kunt aanduiden met een functiewoord als conclusie, oplossing en voorbeeld.
Soms kun je zo’n functie herkennen aan een signaalwoord, zoals:
-  ‘dus’ bij een conclusie
- ‘zoals’ bij een voorbeeld

Slide 3 - Diapositive

Het verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord
Er is verschil tussen een functiewoord en een signaalwoord:

een functiewoord zegt iets over een tekstgedeelte; het woord komt zelf meestal niet in de tekst voor;
een signaalwoord zegt iets over het verband tussen tekstgedeeltes (of tussen zinnen); het woord staat altijd in de tekst.

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeld:
'Kortom, er blijken biologische en sociale oorzaken te zijn voor het feit dat mensen graag naar muziek luisteren. Ze leren er hun emoties door kennen en als ze samen met anderen naar muziek luisteren, vergroot dat hun gevoel van verbondenheid.'

Slide 5 - Diapositive

Een aantal functiewoorden met omschrijving:
Aanleiding – Een aanleiding is een actuele gebeurtenis die de schrijver gebruikt om zijn tekst aan op te hangen. De aanleiding staat meestal in het begin van de tekst.

Slide 6 - Diapositive

Een aantal functiewoorden met omschrijving:
Aanbeveling - Een aanbeveling is een goede raad. De schrijver doet bijvoorbeeld een suggestie voor de oplossing van een probleem. Enkele signaalwoorden voor aanbeveling:
Mijn advies is...
Een zinvolle maatregel zou kunnen zijn...
Het lijkt mij het beste dat...

Slide 7 - Diapositive

Een aantal functiewoorden met omschrijving:
Afweging – De schrijver heeft bijvoorbeeld voor- en nadelen gegeven of voor- en tegenargumenten. Nu moet hij bepalen wat het belangrijkste is, voordat hij een conclusie trekt. Afwegen is dus zoiets als ‘vergelijken’.

Slide 8 - Diapositive

Een aantal functiewoorden met omschrijving:
Constatering – De schrijver stelt een feit of verschijnsel vast, hij doet een bepaalde waarneming. Soms beschrijft hij het verschijnsel ook.

Slide 9 - Diapositive

Een aantal functiewoorden met omschrijving:
Anekdote – De schrijver vertelt een (waar gebeurd en meestal grappig) verhaaltje als illustratie (voorbeeld) bij het onderwerp van een tekst. Anekdotes komen nogal eens voor aan het begin van een tekst.

Slide 10 - Diapositive

Een aantal functiewoorden met omschrijving:
Doel – De schrijver geeft aan welk doel iemand uit de tekst (een persoon of een instelling) bereiken wil, bijvoorbeeld met een maatregel of met een actie.

Slide 11 - Diapositive

Een aantal functiewoorden met omschrijving:
Verklaring – De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is. Hij maakt een verschijnsel of situatie begrijpelijk.

Slide 12 - Diapositive

Een aantal functiewoorden met omschrijving:
Probleemstelling - De schrijver geeft aan over welk probleem (een deel van) zijn tekst gaat, hij benoemt en omschrijft dat probleem.

Slide 13 - Diapositive

Huiswerk
Opdracht 4 maken op bladzijde 141/142.

Slide 14 - Diapositive