Hoofdstuk 3 2kb

• Economie
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 2

Lesplanning

• wat gaan we leren?
• Uitleg paragraaf 3.1
• Werken aan opdrachten paragraaf 3.1 
• wat heb ik geleerd? 

Wat gaan we leren? 

Aan het eind van de les 

* kun je omschrijven wat marketing is 
* ken je de 4 P's van de marketingmix 

Wat ga je doen?

Maken opdrachten paragraaf 3.1 

Niet af? Huiswerk 30 november 2021 

Lesplanning

• Wat hebben we de vorige les geleerd?  
• Wat gaan we vandaag leren?
  
• Uitleg paragraaf 3.2
• Werken aan opdrachten paragraaf 3.2
• Wat heb ik geleerd? 

Wat gaan we leren? 

- Na deze les kun je de winst van een bedrijf berekenen.

3.2 Omzet

Belangrijke begrippen... 

omzet= De verkoopopbrengst in een periode

verkoopopbrengst =Ontvangen geld door de verkoop van producten.

3.2 Inkoopwaarde 

inkoopwaarde= De inkoopprijs van de verkochte producten

let op: het gaat hier om de inkoopprijzen van de producten die VERKOCHT zijn. (dus niet ingekocht) 

Voorbeeld Inkoopwaarde 

Sarah koopt 1 mei 2021  600 sieraden in die per stuk 6,50 kosten. Op 31 mei heeft ze nog 250 sieraden over. 

Vraag 1: Hoeveel heeft ze verkocht in de maand mei?

Vraag 2: Bereken de inkoopwaarde in de maand mei. 

3.2 Brutowinst 

brutowinst = Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde

Berekening 

Omzet - Inkoopwaarde = Brutowinst 

3.2 Bedrijfskosten

bedrijfskosten= Alles wat een bedrijf betaalt voor de productie van goederen en diensten.

(Huurkosten, personeelskosten, energiekosten, autokosten)

3.2 Nettowinst 

nettowinst= Het bedrag dat overblijft als de bedrijfskosten zijn

afgetrokken van de brutowinst.

Berekening 

Brutowinst - bedrijfskosten = Nettowinst (100-60=40)

of 

Nettowinst + bedrijfskosten = Brutowinst (60+40=100) 

De nettowinst wordt gebruikt voor:

• het levensonderhoud van de eigenaar;

• het opvangen van verliezen;

• investeringen in het bedrijf.

Verlies 

.

Als de kosten meer zijn dan de opbrengst, dan spreken we van een verlies

Wat ga je doen?

Werken aan opdrachten paragraaf 3.2 

Niet af? Huiswerk voor donderdag 2 december

Lesplanning

• Wat hebben we de vorige les geleerd?
  
• Wat gaan we vandaag leren?
  
• Uitleg paragraaf 3.3
• Werken aan opdrachten paragraaf 3.3
• Wat heb ik geleerd? 

Weet je het nog?  

• Omzet 
• Inkoopwaarde
• Brutowinst
• Bedrijfskosten 
• Nettowinst 

Percentage van de omzet 

Formule : (deel:geheel)x100 = ...% 

De inkoopwaarde, brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst 

van een bedrijf kun je uitdrukken in procenten van de omzet. 

Dit betekend dat de omzet 100% is, want er staat ''van de'' voor het woord omzet. 

De inkoopwaarde druk je als volgt uit in procenten

van de omzet:

• deel de inkoopwaarde door de omzet;

• vermenigvuldig de uitkomst met 100.

dus zo: (inkoopwaarde : omzet)  x 100 

De brutowinst druk je als volgt uit in procenten

van de omzet:

• deel de brutowinst door de omzet;

• vermenigvuldig de uitkomst met 100.

dus zo: (brutowinst: omzet) x 100 

De bedrijfskosten druk je als volgt uit in procenten

van de omzet:

• deel de bedrijfskosten door de omzet;

• vermenigvuldig de uitkomst met 100.

dus zo: (bedrijfskosten : omzet) x 100 

De nettowinst druk je als volgt uit in procenten

van de omzet:

• deel de nettowinst door de omzet;

• vermenigvuldig de uitkomst met 100.

dus zo: (nettowinst: omzet) x 100 

De groei/krimp van de omzet druk je als volgt uit in

procenten

Berekening 

procentuele groei/krimp van de omzet 

( nieuw- oud ) : oud x 100 = groei/ krimp van de omzet 

Wat ga je nu doen? 

Maken opdrachten paragraaf 3.3 

Niet af? Huiswerk dinsdag 7 december 2021

Ben je niet bezig in de les? 

Dan kom je de lestijd inhalen in je vrije tijd! :)

Lesplanning  

• Wat hebben we de vorige les geleerd?
• Wat gaan we vandaag leren?
• Uitleg paragraaf 3.4
• Werken aan opdrachten paragraaf 3.4
• Wat heb ik geleerd? 

3.4 Arbeidsproductiviteit 

arbeidsproductiviteit = De gemiddelde productie per arbeidsuur of andere tijdseenheid.

3.4 Arbeidsproductiviteit (APT)

3 stappen om de APT te berekenen: 

1. • tel de productie in een periode;
2. • tel het aantal arbeidsuren in deze periode;
3. • deel de productie door het aantal arbeidsuren

3.4 Arbeidsverdeling 

Verdeling van werk of productie waarbij iedereen een

andere taak heeft.

Arbeidsverdeling is de gemiddelde productie per arbeidsuur of andere tijdseenheid.

1. juist
2. Onjuist

Arbeidsproductiviteit de gemiddelde productie per arbeidsuur of andere tijdseenheid.

1. Juist
2. Onjuist

3.4 De Arbeidsproductiviteit (APT) stijgt door: 

• een betere arbeidsverdeling;

• meer ervaren werknemers;

• beter geschoolde werknemers;

• investeringen in betere apparatuur.

3.4 Voordelen van betere apparatuur:

• het werk wordt gemakkelijker en lichter;

• de kwaliteit van de producten verbetert;

• de bedrijfskosten dalen (minder loon).

3.4 Nadelen van betere apparatuur:

• het werk wordt eentonig en saai;

• sommige mensen raken hun baan kwijt.

De arbeidsproductiviteit daalt door meer ervaren werknemers;

1. Onjuist
2. Juist

De arbeidsproductiviteit stijgt door
beter geschoolde werknemers

1. Juist
2. Onjuist

Verbetering van kwaliteit is een nadeel van betere apparatuur

1. Juist
2. Onjuist

Een voordeel van betere apparatuur is betere bedrijfskosten

1. Onjuist
2. Juist

Een nadeel van betere apparatuur is dan sommige mensen hun werk kwijtraken

1. Juist
2. Onjuist

Wat gaan we nu doen? 

Werken aan de opdrachten van paragraaf 3.4

Niet af? Huiswerk voor donderdag  9 december 

Lesplanning 

• Wat hebben we de vorige les geleerd?
• Wat gaan we vandaag leren?
• Uitleg paragraaf 3.5
• Werken aan opdrachten paragraaf 3.5
• Wat heb ik geleerd? 

Weet je het nog? 

• Arbeidsproductiviteit 
• Arbeidsverdeling 

3.5 Bedrijfskolom 

bedrijfskolom = Een serie bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een artikel

3.5 begrippen

grondstoffen = De ingrediënten die in een product zijn verwerkt.

eindproducten = Producten die klaar zijn voor de verkoop aan de consument.

3.5 Een bedrijfskolom bestaat uit :

• bedrijven die de grondstoffen produceren;                                                   

(Graan) 

• handelsbedrijven die de grondstoffen verhandelen;                                  

(Deeg) 

• fabrieken die eindproducten maken;                                                                 

(Brood) 

• groothandels die de eindproducten verhandelen;    

 (Verkoop brood aan ondernemers) 

• winkels die eindproducten verkopen aan de consument.   

(Verkoop brood aan consumenten) 

3.5 Toegevoegde waarde 

toegevoegde waarde = De waarde die bedrijven toevoegen aan een product door de productie.

3.5 De toegevoegde waarde:

Wat ga je nu doen? 

Werken aan de opdrachten van paragraaf 3.5

Niet af? Huiswerk voor dinsdag  14 december 2021

Lesplanning

• Wat hebben we de vorige les geleerd?
  
• Wat gaan we vandaag leren?
  
• Uitleg paragraaf 3.6
• Werken aan opdrachten paragraaf 3.6
• Wat heb ik geleerd? 

3.6 Groen winkelen 

assortiment = De verschillende producten die een bedrijf te koop aanbiedt.

recycling = Terugwinnen van bruikbare materialen uit afval.

statiegeld = Geld dat je terugkrijgt als je een lege verpakking

inlevert.

Voordelen recyclen 

• er ontstaat minder afval;

• er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig;

• het kost minder energie om van afval weer nieuwe

producten te maken.

3.6 Groen winkelen 

biologische producten = Levensmiddelen die milieuvriendelijk zijn geteeld.

Waarom biologische producten? 

Biologische producten zijn.....

• milieuvriendelijk geteeld, dus zonder gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest);

• meestal duurder dan niet-biologische producten.

Wat gaan we doen? 

Werken aan de opdrachten van paragraaf 3.6 

Niet af? Huiswerk voor donderdag 16 december 2021