wk 45: les 2 - Stijlfiguren

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Donderdag 9 november - 2A

• 10 minuten stillezen
• Terugblik: beeldspraak
• Stijlfiguren
• Aan de slag!

Vorige les heb je geleerd...

...wat beeldspraak is.

Deze les ga je leren...

...welke stijlfiguren er zijn.

Beeldspraak

• Vergelijking
• Metafoor
• Metonymia
• Personificatie

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Zij is het derde wiel aan de wagen

'Zij is het derde wiel aan de wagen'

Welke vorm van beeldspraak?

1. Personificatie
2. Understatement
3. Vergelijking
4. Metafoor

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?

1. metafoor
2. personificatie
3. vergelijking

Welke vorm van beeldspraak herken je? 'De samenleving is ziek.'

1. metafoor
2. personificatie
3. vergelijking

Welke stijlfiguren gaan we behandelen?

1. Herhaling
2. Opsomming
3. Tegenstelling
4. Paradox
5. Eufemisme
6. Hyperbool (overdrijving)
7. Understatement
8. Ironie
9. Sarcasme

Vandaag

1.     Herhaling
2.     Opsomming
3.     Tegenstelling
4.     Paradox

   8.  Ironie

   9.  Sarcasme

Herhaling

Een woord/ een aantal woorden/ een klein zinsdeel wordt één of een aantal keer letterlijk (ongewijzigd) herhaald.

Geld, geld is het enige wat hem bezighoudt.

altijd november, altijd regen, altijd dit lege hart, altijd.

Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen.
Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!
Waar, o waar heb ik dat nu opgeslagen?

Opsomming

Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.

O, wat waren ze schijnheilig: de dorpsbewoners, de boeren, de schoolmeesters, de huismoeders etc...

Neemt de opsomming in kracht toe?  = climax
Neemt de opsomming in kracht af?  = anticlimax

Opsomming: climax

Een climax bouwt op naar een hoogtepunt:

groot, groter, grootst

rijk, rijker, rijkst

3, 2, 1,... kaBOOOM!

Opsomming: anticlimax

Een anticlimax bouwt op naar een hoogtepunt, maar heeft een teleurstellende afloop.

Groot, groter, nog groter, klein

3, 2, 1,... plof

Aan de slag!

Maak de vragen op de volgende slides.

Welk stijlfiguur?

1. paradox
2. ironie
3. tegenstelling
4. sarcasme

Je kletst me de oren van het hoofd', zegt de leraar tegen het stille, verlegen meisje.

1. sarcasme
2. ironie
3. herhaling
4. opsomming (climax)

Hij riep, schreeuwde, brulde het uit van de pijn.

1. opsomming (anticlimax)
2. ironie
3. herhaling
4. opsomming (climax)

Je moet vooral zo doorwerken, dan kom je er in ieder geval', zegt de mentor tegen de leerling (die zijn taak weer niet gemaakt heeft).

1. sarcasme
2. ironie
3. herhaling
4. opsomming (climax)

Schrijven is de kunst van het schrappen.

1. paradox
2. ironie
3. herhaling
4. opsomming

Deze voorstelling is voor jong en oud.

1. paradox
2. ironie
3. tegenstelling
4. opsomming

Altijd maar werken, werken, werken. Iedereen is altijd maar druk, druk, druk.

1. paradox
2. ironie
3. herhaling
4. opsomming

Zij steunden elkaar door dik en dun

1. Opsomming
2. Herhaling
3. Tegenstelling
4. Climax

Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk ventje

1. Herhaling
2. Opsomming
3. Tegenstelling
4. Eufemisme

Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht

1. opsomming
2. tegenstelling
3. hyperbool
4. understatement

Hij was furieus, nee woest, nee hij was een beetje boos.

1. Climax
2. Opsomming
3. Omgekeerde climax
4. Herhaling

’s Lands grootste supermarkt gaat op de kleintjes letten.

1. paradox
2. ironie
3. tegenstelling
4. opsomming

Als je tegen iemand zget, die net iets doms heeft gedaan:
"Je bent een echte Einstein”.

1. paradox
2. ironie
3. tegenstelling
4. opsomming

Soms zijn je vrienden een groter gevaar dan je vijanden

1. paradox
2. ironie
3. tegenstelling
4. opsomming

"Natuurlijk mag je tijdens de uitleg naar de wc." Zegt de docent met een glimlach.

1. Sarcasme
2. Hyperbool
3. Ironie
4. Understatement

'Wat fijn dat je mijn telefoon hebt laten vallen', zegt het meisje boos.

1. Hyperbool
2. Ironie
3. Herhaling
4. Sarcasme

Lesdoel behaald? Ik weet wat (een) opsomming, herhaling, tegenstelling, paradox, ironie en sarcasme is

1. Ja
2. Nee

Lesdoel behaald? Ik kan (een) opsomming, herhaling, tegenstelling, paradox, ironie en sarcasme herkennen en benoemen.

1. Ja
2. Nee

Dit vind ik nog moeilijk van de lesstof van vandaag:

Klaar?

Maak

• https://leestrainer.nl/Nederlands/beeldspraak/oefening2.htm
• https://maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/3459878

Of kies een Nederlandstalig liedje en noteer de beeldspraak.