hetgene wat gezegd wordt is niet juist en zwaar overdreven
iets of iemand op een grappige manier nadoen
spelen met de letterlijke en figuurlijke betekenis van woorden en uitdrukkingen.
milde spot, het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt
in een reeks is de laatste stap een 'tegenvaller'
afgezwakte uitdrukking, iets minder erg of groot maken dan het in werkelijkheid is
Slide 4 - Question de remorquage
Welke humoristische techniek herken je? Hij reisde de hele wereld over: hij ging naar India, Japan, Chili, Mexico en België.
A
understatement
B
anticlimax
C
woordspeling
D
ironie
Slide 5 - Quiz
Welke humoristische techniek herken je? De politie was niet zo blij met de rellen die in de stad waren uitgebroken.
A
understatement
B
overdrijving
C
woordspeling
D
ironie
Slide 6 - Quiz
Welke humoristische techniek herken je? De fans gingen compleet uit hun dak toen Adele het podium betrad.
A
understatement
B
woordspeling
C
overdrijving
D
ironie
Slide 7 - Quiz
Welke humoristische techniek herken je?
A
woordspeling
B
overdrijving
C
imitatie
D
ironie
Slide 8 - Quiz
Welke humoristische techniek herken je? 'Geweldig', zei ze, terwijl ze haar kapotte paraplu omhoog hield.
A
understatement
B
overdrijving
C
imitatie
D
ironie
Slide 9 - Quiz
H16 - vertelperspectieven
ik-verteller
personale verteller
alwetende verteller
Slide 10 - Diapositive
Sleep de vertelperspectieven naar de juiste tekst.
Mark ziet tot zijn schrik zijn vrienden lopen. Met hevig kloppend hart verbergt hij zich achter een dikke boom in het park.
Daar lopen mijn vrienden! Ik schrik me dood en verstop me zo snel mogelijk achter een dikke boom. Mijn hart klopt als een bezetene.
Mark ziet tot zijn schrik zijn vrienden lopen. Met hevig kloppend hart verbergt hij zich achter een dikke boom in het park. Hij was al door hen gezien, maar dat wist hij toen nog niet.
de ik-verteller
de alwetende verteller
de personale verteller
Slide 11 - Question de remorquage
Sleep de vertelperspectieven naar de juiste tekst.
De zon scheen fel op het verlaten strand, terwijl de golven zachtjes tegen de kust sloegen. Maria, die zich vaak eenzaam voelde, vond hier haar rust, niet wetende dat haar beste vriend onderweg was om haar te verrassen. Ondertussen, ver weg, maakte hij zich zorgen of hij haar wel op tijd zou vinden.
de ik-verteller
de alwetende verteller
de personale verteller
Slide 12 - Question de remorquage
H28 - thema
Slide 13 - Diapositive
Wat is waar over het thema van een verhaal?
A
Een verhaal kan maar één thema hebben.
B
Bij sprookjes is het thema altijd een wijze les (een moraal).
C
Het thema wordt door de schrijver benoemd.
D
Voorbeelden van thema's zijn liefde, vriendschap, goed en kwaad, etc.
Slide 14 - Quiz
Wat is het thema/zijn de thema's in het boek dat jij aan het lezen bent? Noem de titel, het thema en leg uit waarom. Let op hoofdletters, leestekens, zinsbouw en spelling.
Slide 15 - Question ouverte
H28 - boodschap
Slide 16 - Diapositive
Wat is de boodschap van een verhaal?
A
De levensles of wijze les in het verhaal.
B
De kerngedachte van de schrijver.
C
Hoe mensen zich (moeten) gedragen volgens het verhaal.
D
Alle 3 kunnen een boodschap zijn.
Slide 17 - Quiz
Wat zal de boodschap / het moraal zijn van deze fabel?