vt en vvt

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

verleden tijd

Hoe werkt het ook alweer?

't ex-kofschip

Verleden tijd

'T  eX- KoFSCHiP ---> ja?

+te

+ ten

Fietsen --> fietS --> fietste of fietsten

'T eX- KoFSCHiP X ----> nee?

+ de

+ den

Gooien --> gooi ---> gooide of gooiden

voorbeeld:  fietsen

ik fietste

wij fietsten

zij hebben gefietst

Je vult in/schrijft op:

fietste, fietsten, gefietst

Voorbeeld: Ik fiets naar school.

Je schrijft de verleden tijd en voltooide tijd van deze in:

Ik fietste naar school.

Ik ben naar school gefietst.

Nu jullie!

Alle werkwoorden zijn regelmatig. Je moet dus 

't x kofschip 

gebruiken.

1. rennen

De leerling rent naar school.

fietsen

Hij fietst naar Zwolle.

2. luisteren

De klas luistert niet naar de docent.

3. trainen

De voetballers trainen voor de wedstrijd.

4. antwoorden

Het meisje antwoord op de vraag.

kloppen

Zij klopt op de deur, want ze wil naar binnen.

5. reizen

In de vakantie reis ik naar Engeland.

6. gooien

De voetballer gooit de bal het veld in.

7. kleuren

De kleuters kleuren de tekening voor hun moeder.

8. voetballen

Veel leerlingen voetballen in het weekend.

9. tekenen

De vrouw tekent een portret van de jongen.

10. openen

Jullie openen je boek op bladzijde 123.

1. verleden tijd

2. voorzetsel

3. tegenstelling

4. Stel een vraag met een vraagwoord.

5. Vertel iets over ...

6. huis, omgeving, lichaam