Les 72 - Verwijswoorden

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Log in bij LessonUp.app
Wat zijn verwijswoorden?

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn verwijswoorden?
Geef een voorbeeld.

Slide 3 - Carte mentale

Wat zijn verwijswoorden?
  • Persoonlijk, aanwijzende en bezittelijke voornaamwoorden: deze, die, dit, dat, zo'n, datgene, diegene, zij, jouw, mijn, hij, zij, elkaar, het

  • Bijwoorden: hier, daar, toen, erover, hoe, zo, waar, wanneer

Slide 4 - Diapositive

Doel van de les
  • Je leert wat verwijswoorden zijn en welk nut ze hebben
  • Je kunt verwijswoorden herkennen in de tekst en aangeven naar welke woorden of zinsdelen ze verwijzen
  • Je kunt een tekst herschrijven en daarbij verwijswoorden gebruiken

Slide 5 - Diapositive

6

Slide 6 - Vidéo

04:17
In onderstaande zin staan een fout verwijswoord.
Verbeter de zin. Schrijf de zin helemaal uit.

De regering is op zijn besluit teruggekomen.

Slide 7 - Question ouverte

05:28
In onderstaande zin staan een fout verwijswoord.
Verbeter de zin. Schrijf de zin helemaal uit.

Hij zwaaide naar het meisje die aan de overkant van de straat liep.

Slide 8 - Question ouverte

05:59
In onderstaande zin staan een fout verwijswoord.
Verbeter de zin. Schrijf de zin helemaal uit.

Dat is een man waarop je kan rekenen.

Slide 9 - Question ouverte

06:42
In onderstaande zin staan een fout verwijswoord.
Verbeter de zin. Schrijf de zin helemaal uit.

Alles dat ik had gemaakt bleek zinloos.

Slide 10 - Question ouverte

08:14
Onderstaande zin is onduidelijk.
Verbeter de zin. Schrijf de zin helemaal uit.

Irene besloot om voortaan onopvallende kleding te dragen,
omdat ze anders maar bleven zeuren.

Slide 11 - Question ouverte

08:54
Onderstaande zin is onduidelijk.
Verbeter de zin. Schrijf de zin helemaal uit.

Hendrik sloeg Johan, omdat hij ruzie met hem zocht.

Slide 12 - Question ouverte

Bijwoorden als verwijswoorden
Ik vind het bos maar een enge plek.
Ik ga daar absoluut niet heen.

Daar verwijst naar het bos. 

Slide 13 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden als verwijswoorden
Sifan Hassan won twee gouden medailles op de WK atletiek. 
De atlete is zeer tevreden met het resultaat. 

De atlete verwijst naar Sifan Hasan

Slide 14 - Diapositive

Niet te veel en niet te weinig verwijswoorden
Teveel verwijswoorden kan leiden tot verwarring

Jet keek haar dochter aan en opeens begon ze keihard te lachen. 
(Hier is niet duidelijk wie er begint te lachen). 

Te weinig verwijswoorden is ook niet goed  

Max is naar de markt gegaan. Max kocht op de markt twee appelen. Op de markt 
zag Max een vriend. De vriend van Max en Max gingen toen koffie drinken bij Max thuis.

Slide 15 - Diapositive

Werkfase
  • Doel opdracht: je leert wat verwijswoorden zijn
  • De opdracht: Maak vraag 1 t/m 5, pagina 148
  • Maak de vragen in stilte 
  • Ik loop door de klas en kom vanzelf bij je langs
  • Je hebt 10 minuten de tijd
  • We bespreken in de les de antwoorden

Slide 16 - Diapositive

Huiswerk
Maak vraag 8 t/m 10, paragraaf 72, pagina 148 t/m 149

Slide 17 - Diapositive