gedrag herhalen en oefenen

Gedrag
- Alles wat een mens of dier doet óf niet doet


Doel is?  Overleven!

Hoe ontstaat het? 
Reactie op inwendige (bv. hormonen en honger) en uitwendige prikkels (bv. omgevingstemperatuur, geur bloem)


Voorbeelden inwendige prikkels: hormonen en honger
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Gedrag
- Alles wat een mens of dier doet óf niet doet


Doel is?  Overleven!

Hoe ontstaat het? 
Reactie op inwendige (bv. hormonen en honger) en uitwendige prikkels (bv. omgevingstemperatuur, geur bloem)


Voorbeelden inwendige prikkels: hormonen en honger

Slide 1 - Diapositive

Sleutelprikkel en supernormale prikkel
Prikkel dat leidt tot hetzelfde gedrag --> sleutelprikkel
Sleutelprikkel dat overdreven gedrag oproept --> supranormale prikkel


Slide 2 - Diapositive

Motivatie
Let op:
- Niet elke prikkel is sleutelprikkel
- Niet elke prikkel leidt tot een reactie 

Soms meerdere prikkels nodig voordat een dier/mens erop reageert --> moet gemotiveerd raken anders gezegd: moet drempelwaarde bereiken!

B.v. vogeltrek: motivatie op naar warm land te vliegen pas als...
1.  voldoende vetslag (o.i.v. hormonen)  2. daglengte korter 3. temperatuur

Slide 3 - Diapositive

Ethogram vs. protocol
Gedragselementen beschrijven in een tabel inclusief afkorting: ethogram

Uit welke handelingen bestaat het drinkgedrag van een giraf

1. Turfen! --> protocol
2. Volgorde noteren! --> protocol

 Hoe vaak staat een giraf stil?


Slide 4 - Diapositive

Overspronggedrag 
Opeens heel ander gedrag uit een ander gedragssysteen vertonen in een conflictsituatie --> overspronggedrag









Slide 5 - Diapositive

Vormen van leren
Aangeboren: reflex (zoek-, grijp- en loop-) en instict --> overleven!

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Vormen van leren

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

De leerling krijgt een kleur als zij een fout antwoord geeft. Is dit wel of geen gedrag?
A
wel gedrag
B
geen gedrag

Slide 10 - Quiz

In een dierentuin beginnen wolven vaak te janken als zij het geluid van een sirene horen. De oppassers zijn aan dit jankgedrag van de wolven gewend. Argeloze bezoekers schrikken er soms van.

Wordt in de tekst een prikkel voor de wolven genoemd?
A
ja, de sirene
B
ja, het janken
C
nee

Slide 11 - Quiz

In een dierentuin beginnen wolven vaak te janken als zij het geluid van een sirene horen. De oppassers zijn aan dit jankgedrag van de wolven gewend. Argeloze bezoekers schrikken er soms van.

Wordt in de tekst een respons van de wolven genoemd?
A
ja, de sirene
B
ja, het janken
C
nee

Slide 12 - Quiz

Een blauwe reiger staat op zijn lange poten aan de rand van een sloot langdurig onbeweeglijk naar het water te kijken. Plotseling flitst zijn kop in de richting van een rimpeling in het water. De kop komt weer uit het water tevoorschijn, waarna de reiger een kikker naar binnen schrokt.

Is de rimpeling in het water een prikkel of respons?
A
prikkel
B
respons

Slide 13 - Quiz

Een blauwe reiger staat op zijn lange poten aan de rand van een sloot langdurig onbeweeglijk naar het water te kijken. Plotseling flitst zijn kop in de richting van een rimpeling in het water. De kop komt weer uit het water tevoorschijn, waarna de reiger een kikker naar binnen schrokt.

Is het met zijn kop naar de rimpeling in het water flitsen en de kikker ophappen een prikkel of respons?
A
prikkel
B
respons

Slide 14 - Quiz

Hoe noemen we een lijst van waarin het gedrag van een dier
wordt beschreven?
A
ethogram
B
protocol

Slide 15 - Quiz

Mira is buiten aan het werk. Ze krijgt het warm en trekt haar jas uit.
Is het uittrekken van haar jas een respons op een inwendige of op een uitwendige prikkel?
A
inwendige prikkel
B
uitwendige prikkel

Slide 16 - Quiz

Een luipaard besluipt een gazelle die aan het drinken is bij een kleine waterplas. Wanneer de luipaard ongeveer tien meter van de gazelle af is, neemt hij ene aanloop op de gazelle te bespringen. De gazelle ziet de luipaard op het allerlaatste moment en sprint weg.

Wat is de inwendige prikkel voor het sluipgedrag?
A
honger
B
het zien van de gazelle

Slide 17 - Quiz

Een luipaard besluipt een gazelle die aan het drinken is bij een kleine waterplas. Wanneer de luipaard ongeveer tien meter van de gazelle af is, neemt hij ene aanloop op de gazelle te bespringen. De gazelle ziet de luipaard op het allerlaatste moment en sprint weg.

Wat is de uitwendige prikkel voor de gazelle om weg te sprinten?
A
hormonen
B
het zien van de luipaard

Slide 18 - Quiz

Wanneer men vlak naast het nest van een scholekster een veel groter ei van een andere vogelsoort legt, probeert de scholekster dit ei in het nest te rollen en te bebroeden. De scholekster blijft dit proberen, ook al gaat het slecht omdat het ei veel te groot is.
Van welk soort prikkel is dit ei een typisch voorbeeld?
A
sleutelprikkel
B
supranormale prikkel

Slide 19 - Quiz

Een koekoeksvrouwtje legt in een groot aantal nesten een ei. De vogels waar deze nesten van zijn, zijn meestal van dezelfde soort als die waardoor het koekoeksvrouwtje zelf is grootgebracht. Het pas uitgekomen koekoeksjong duwt alle andere jonge volgens en eieren uit het nest. Dit gaat steeds beter naarmate het koekoeksjong vordert met het verwijderen van de jongen en de eieren. Als het koekoeksjong is grootgebracht, trekt het weg naar het overwinteringsgebied. Volwassen soortgenoten zijn al eerder vertrokken.
Een koekoeksjong verwijdert het laatste ei uit het nest. Berust dit gedrag alleen op erfelijke factoren of spelen ook leerprocessen een rol?
A
dit gedrag berust alleen op erfelijke factoren
B
bij dit gedrag spelen ook leerprocessen een rol.

Slide 20 - Quiz

Een koekoeksvrouwtje legt in een groot aantal nesten een ei. De vogels waar deze nesten van zijn, zijn meestal van dezelfde soort als die waardoor het koekoeksvrouwtje zelf is grootgebracht. Het pas uitgekomen koekoeksjong duwt alle andere jonge volgens en eieren uit het nest. Dit gaat steeds beter naarmate het koekoeksjong vordert met het verwijderen van de jongen en de eieren. Als het koekoeksjong is grootgebracht, trekt het weg naar het overwinteringsgebied. Volwassen soortgenoten zijn al eerder vertrokken.
Iemand beweert dat bij het verschijnsel dat koekoeken hun eieren in het nest van andere soorten vogels leggen alleen erfelijke factoren een rol spelen. Is deze bewering juist?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Een koekoeksvrouwtje legt in een groot aantal nesten een ei. De vogels waar deze nesten van zijn, zijn meestal van dezelfde soort als die waardoor het koekoeksvrouwtje zelf is grootgebracht. Het pas uitgekomen koekoeksjong duwt alle andere jonge volgens en eieren uit het nest. Dit gaat steeds beter naarmate het koekoeksjong vordert met het verwijderen van de jongen en de eieren. Als het koekoeksjong is grootgebracht, trekt het weg naar het overwinteringsgebied. Volwassen soortgenoten zijn al eerder vertrokken.
Wordt het trekgedrag van het koekoeksjong alleen bepaald door erfelijke factoren of ook door leerprocessen?
A
alleen door erfelijke factoren
B
bij dit gedrag spelen ook leerprocessen een rol.

Slide 22 - Quiz

Bij welk leerproces leert het dier zijn ouders herkennen in een gevoelige periode?
A
bij inprenting
B
bij 'trial and error'

Slide 23 - Quiz

Een leerling doet ene gedragsonderzoek bij kippen. Hij maakt gedurende tien minuten een protocol van de handelingen van de vier hennen P, Q, R en S. Hij noteert de volgende resultaten.
P: loopt rond-pikt Q-drinkt-pikt R-pikt voedsel-wacht.
Q: loopt rond-wacht-pikt voedsel- wacht-drinkt-loopt rond
R: wacht-loopt rond-pikt Q-pikt voedsel- loopt rond
S: loopt rond-pikt voedsel-pikt P -wacht -pikt Q

Welke hen is het meest dominant? En welke hen is het minst dominant?

A
meest dominant: hen P minst dominant: hen Q
B
meest dominant: hen P minst dominant: hen R
C
meest dominant: hen S minst dominant: hen Q
D
meest dominant: hen S minst dominant: hen R

Slide 24 - Quiz

Een leerling doet ene gedragsonderzoek bij kippen. Hij maakt gedurende tien minuten een protocol van de handelingen van de vier hennen P, Q, R en S. Hij noteert de volgende resultaten.
P: loopt rond-pikt Q-drinkt-pikt R-pikt voedsel-wacht.
Q: loopt rond-wacht-pikt voedsel- wacht-drinkt-loopt rond
R: wacht-loopt rond-pikt Q-pikt voedsel- loopt rond
S: loopt rond-pikt voedsel-pikt P -wacht -pikt Q

Welke hen staat op nr 2 in de ranglijst?

A
hen P
B
hen R

Slide 25 - Quiz

Een pad die een vijand ziet, maakt zich dik en gaat hoog op de poten staan.

Hoe noemen we dit gedrag?
A
baltsgedrag
B
imponeergedrag
C
verzoeningsgedrag

Slide 26 - Quiz

Hierna staan twee beweringen over de verschillen tussen gedrag van mensen en het gedrag van dieren.
1. Bij dieren wordt het gedrag sterker bepaald door leerprocessen dan bij mensen.
2. Mensen kunnen, in tegenstelling tot dieren, hun gedrag beoordelen aan de hand van normen en waarden.
Welke van deze beweringen is (zijn) juist?

A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
De beweringen 1 en 2
D
Geen van beide

Slide 27 - Quiz

Als de moeder van een pasgeboren baby haar vinger in de hand van de baby legt grijpt de baby deze vinger vast.
Waardoor wort dit gedrag grotendeels bepaald? Door erfelijke factoren of door leerprocessen?
A
erfelijke factoren
B
leerprocessen

Slide 28 - Quiz


A
Conditioneren
B
Imitatie
C
Trial and error
D
Inprenten

Slide 29 - Quiz


A
Reflex
B
Oefenen
C
Spelen
D
Imitatie

Slide 30 - Quiz


A
Inzicht
B
Gewenning
C
Inprenting
D
Oefenen

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Vidéo

Hoe noem je het gedrag dat de vis in de video laat zien?

Slide 33 - Question ouverte