DEF@ctO NL | A2>B1 | les 08 | docent

Nieuw logo
A2 > B1 docentenles 8
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2HBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nieuw logo
A2 > B1 docentenles 8

Slide 1 - Diapositive

Bezoek ook eens onze website
Hoe gaat het met je?

Slide 2 - Diapositive

Laat de studenten antwoorden in een hele zin.

Bron plaatje.
Vul de gatentekst in met de woorden van deze les.

Slide 3 - Diapositive

Laat de studenten de gatentekst invullen.

Ben jij wel eens verhuisd?
Wat is nodig als je gaat verhuizen?
Waar zou je graag naartoe verhuizen?
 verhuizen 

Slide 4 - Diapositive

Bespreek de vragen.
Ga naar het spel
Kan jij de gevraagde gegevens opschrijven?

Slide 5 - Diapositive

Speel het spel. De studenten schrijven de gevraagde gegevens op.
De woorden zijn een herhaling van de woorden van pagina 38-39.

Wordwall

bron: ‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016), p 38-39Bron plaatje.
Maak nieuwe woorden met de letters van 'adreswijziging'.

Slide 6 - Carte mentale

De cursisten schrijven zoveel mogelijk woorden met de letters van 'adreswijziging'.
Oefenen - Lees en schrijf! Algemeen 
                    Gezondheid 1-3
Hoe ging het oefenen?

Slide 7 - Diapositive

Bespreek hoe de oefeningen zijn gegaan. Heeft iedereen de oefeningen gemaakt? Vonden ze het gemakkelijk / moeilijk.
Open oefeningen die nog niet goed zijn gegaan en maak deze samen (scherm delen).

In de les heb je geoefend met verwijswoorden. 
Heb je hier vragen over?
Vond je dit lastig?

Slide 8 - Diapositive

Inventariseer of de studenten de verwijswoorden makkelijk/moeilijk vonden. Hierna ga je hiermee oefenen.
Kijk naar de uitleg over verwijswoorden.

Slide 9 - Diapositive

Bekijk samen de video.

Waar wijst het oranje woord naar?
Jan en Marie gaan naar de supermarkt. Ze hebben een boodschappenlijstje gemaakt. 
A
supermarkt
B
boodschappenlijstje
C
Jan en Marie

Slide 10 - Quiz

Antwoord C: Jan en Marie.

Waar wijst het oranje woord naar?
Op het lijstje staan veel dingen die ze nodig hebben.
A
ze
B
dingen
C
het lijstje

Slide 11 - Quiz

Antwoord B: dingen.

Waar wijst het oranje woord naar?
Jan vindt de groenteafdeling altijd leuk. Daar is zoveel keus.
A
Jan
B
de groenteafdeling
C
zoveel keus

Slide 12 - Quiz

Antwoord B: de groenteafdeling.

Waar wijst het oranje woord naar?
Thuis zetten Jan en Marie de boodschappen in de keuken. Ze zijn blij dat ze alles hebben.
A
Jan en Marie
B
de boodschappen
C
de keuken

Slide 13 - Quiz

Antwoord B: Jan en Marie.
Ga naar het spel
Kan jij de verwijswoorden op de juiste plaats invullen?

Slide 14 - Diapositive

Speel het spel. Kunnen de studenten de juiste verwijswoorden invullen?

Wordwall

bron: ‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016), p 38-39.

Wil je een bruine boterham met kaas? Nee, met ham.
Wil je een bruine boterham met kaas? Nee, een witte.
Waar hoor je het accent in de zin?

Slide 15 - Diapositive

Lees de zinnen voor; in de eerste zin het accent op kaas en in de tweede zin het accent op bruine.
Vraag welke woorden de accenten hebben.
Luister naar de docent. 
Waar hoor je het accent in de zin?

Slide 16 - Diapositive

Lees de zinnen voor. De studenten schrijjven de woorden op waar het accent op ligt.

-Waar liggen de sleutelsIn het kastje.
-Liggen de sleutels op het kastje?
Nee, in het kastje.
-Wat is zijn beroep? Hij is leraar Engels.
-Spreekt hij Engels? Hij is leraar Engels.
-Het kost 8 euro. Nee, 8,50.
-Het kost 9.50. Nee, 8,50.
-Wat vind je nou het lekkerst? Ik ben gek op pizza.
-Hou je van pizza? Ik ben gek op pizza.
-Een biertje? Liever een glas rode wijn
-Een glas witte wijn? Liever een glas rode wijn. 
-Jij spreekt Frans en Duits? Nee, Engels en Duits.
-Jij spreekt Engels en Frans? Nee, Engels en Duits.
-Wat haat je nou echt in Nederland? Ik haat het Nederlandse weer.
-Wat vind je van het Nederlandse weer? Ik haat het Nederlandse weer.
-Hoe laat zal ik komen? Kom maar om half drie
-Ik kom om kwart voor drie. Kom maar om half drie. 


Welke letter(s) komen op de open plaats in het woord:
pe__en?
A
t
B
tt

Slide 17 - Quiz

Antwoord B: tt.

Welke letter(s) komen op de open plaats in het woord:
h__ten?
A
e
B
ee

Slide 18 - Quiz

Antwoord A: e.

Welke letter(s) komt/komen op de open plaats in het woord:
ha__en?
A
r
B
rr

Slide 19 - Quiz

Antwoord A: r.

Welke letter(s) komt/komen op de open plaats in het woord:
sold__ten?
A
a
B
aa

Slide 20 - Quiz

Antwoord A: a.

Welke letter(s) komt/komen op de open plaats in het woord:
pil__t?
A
o
B
oo

Slide 21 - Quiz

Antwoord B: oo.

Welke letter(s) komt/komen op de open plaats in het woord:
dr__men?
A
o
B
oo

Slide 22 - Quiz

Antwoord A: o.

Welke letter(s) komt/komen op de open plaats in het woord:
th__?
A
e
B
ee

Slide 23 - Quiz

Antwoord B: ee.

Welke letter(s) komt/komen op de open plaats in het woord:
r__kenen?
A
e
B
ee

Slide 24 - Quiz

Antwoord A: e.

Welke letter(s) komt/komen op de open plaats in het woord:
portemonn__?
A
e
B
ee

Slide 25 - Quiz

Antwoord B: ee.
ga naar de app op je telefoon of naar de website
kies 1 artikel / filmpje
kijk of lees en maak aantekeningen
over 5 minuten vertel je aan wat je hebt gelezen / gehoord

sprongtoets 1 - Spelling 1F
Hoe heb je de sprongtoets gemaakt?
Kreeg je veel oefeningen?
Hoe heb je de sprongtoets voor de tweede keer gemaakt?

Slide 26 - Diapositive

Bespreek de resultaten van de eerste sprongtoets die ze hebben gemaakt in de module Spelling 1F. Zie je dat iemand de sprongtoets 2x heeft geprobeerd en niet heeft gehaald, dan kan je hem/ haar het scherm laten delen en met zijn allen de sprongtoets maken. Wis dan wel eerst de oefeningen die voor deze cursist klaarstaan (in NUMO 'wis POP'. Je herhaalt dan bij elke vraag de theorie of laat de studenten uitleggen wat ze denken dat het goede antwoord is en waarom. 

Ga naar het spel
Lang, lang geleden .........

Slide 27 - Diapositive

Speel het spel. Docent begint een verhaal met ‘Lang lang geleden leefde in een land ver weg een man.’
Cursisten zeggen om de beurt een nummer en de docent draait de bijbehorende kaart. Vervolgens gaan ze verder met het verhaal met één of enkele zinnen. Het gedraaide woord moet verwerkt zijn in die zin(nen).
Daarna is de volgende cursist aan de beurt.
De woorden komen uit les 7 en 8.

Wordwall

bron: ‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016), p 38-39

Noem 3 dingen die je niet wist en nu wel weet.

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Herhaal de woorden uit les 7 en 8!
Volgende les starten we met een woordentoets.

Slide 29 - Diapositive

De cursisten maken een test over les 1 en les 2. 

Bron plaatje.
sprongtoets 2 - Spelling 1F - vooruitblik
In les 9 zit sprongtoets 2 van Spelling 1F
In de toets krijg je de volgende onderdelen:

  • verlengingsregel
  • woorden met s/z en f/v
  • woorden met ei/ij, au/ou, ch/g
  • verkleinwoorden
  • meervoud zelfstandig naamwoord

Slide 30 - Diapositive

Bespreek wat de sprongtoets voor de volgende les inhoudt.
Tijd over? Neem alvast samen de theorie in les 9 deel C door (de theorie van NUMO).

Tot de volgende keer.
bronnen:
naar: ‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016)



Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions