grammatica les 3 en lezen les 2

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
10:00
literatuur lezen
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
10:00
literatuur lezen

Slide 1 - Diapositive

Grammatica les 3
Lesdoelen:
Je kunt zinnen ontleden in zinsdelen.
Je kunt de zinsdelen onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling benoemen.

Slide 2 - Diapositive

Huiswerk grammatica 3
Het meewerkend voorwerp

Slide 3 - Diapositive

In de les over het meewerkend voorwerp werd er gesproken over drie rollen:
de eerste rol = iets of iemand die handelt → het onderwerp
de tweede rol = iemand die de handeling ondergaat → het lijdend voorwerp
de derde rol = het ding of de actie waarop de handeling is gericht → het meewerkend voorwerp.
Het meewerkend voorwerp krijgt iets.
Bijvoorbeeld: Gisteren stuurde zij je een liefdesbrief.

Slide 4 - Diapositive

Vertel in eigen woorden: Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Slide 5 - Question ouverte

Aan wie (of wat) of voor wie (of wat ) + de rest van de zin? Het antwoord op die zin is het meewerkend voorwerp.

Slide 6 - Diapositive

Is dit een meewerkend voorwerp?

'Wil hij een ijsje van mij hebben?'
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Welke zin heeft geen meewerkend voorwerp?
A
Je moet je slippers opruimen.
B
Mart heeft voor haar moeder bloemen meegenomen.
C
Neem je een glaasje water voor me mee?
D
Ik heb op het einde iets lekkers voor de kinderen

Slide 8 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Hun vertelde ik de waarheid.
A
hun
B
ik
C
de waarheid

Slide 9 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Dat heb ik je gisteren uitgelegd!

A
Dat
B
Ik
C
Je
D
Er is geen MV

Slide 10 - Quiz

Ik snap wat het meewerkend voorwerp is en kan het meewerkend voorwerp in een zin vinden.
A
ja
B
nee
C
zo ongeveer

Slide 11 - Quiz

Bijwoordelijke bepalingen
In deze les ontdek je dat waar en wanneer iets gebeurt in een zin in bijwoordelijke bepalingen staan.

Slide 12 - Diapositive

Aan de slag!
Maak les 2 van Grammatica 3. Doe dit stil en zelfstandig.
Klaar: maak les 3.

Slide 13 - Diapositive

Conclusie
De bijwoordelijke bepaling:
geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, waarom, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe, en waarmee
begint vaak met een voorzetsel.
Er kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen in een zin staan.
Voorbeeld:
Op zondagavond | speel | ik | regelmatig | met veel plezier | een potje Cluedo I bij mij thuis.

Slide 14 - Diapositive

Om de bijwoordelijke bepaling te vinden Stel je de vragen:
  • Waar?= bijwoordelijke bepaling van plaats
  • Wanneer?= bijwoordelijke bepaling van tijd
  • Waarom?= bijwoordelijke bepaling van reden
  • Hoe?= bijwoordelijke bepaling van toestand
  • Hoelang? = bijwoordelijke bepaling van tijdsduur

Slide 15 - Diapositive

Huiswerk maandag 25 november:

Les 2 'bijwoordelijke bepaling' is af.
Les 3 is af.


Slide 16 - Diapositive