Zoek een afbeelding (op internet of in je boek) waarop je duidelijk één of meer voorbeelden van romanisering ziet. Upload deze hieronder. Je kan er ook een foto van maken en deze hier in zetten.
1 / 31
suivant
Slide 1: Question ouverte
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs.
Éléments de cette leçon
Zoek een afbeelding (op internet of in je boek) waarop je duidelijk één of meer voorbeelden van romanisering ziet. Upload deze hieronder. Je kan er ook een foto van maken en deze hier in zetten.
Slide 1 - Question ouverte
Wat zijn proletariërs?
A
Arme Romeinen
B
Slaven
C
Arme en werkeloze Romeinen
D
Rijke Romeinen
Slide 2 - Quiz
In het Romeinse rijk waren de sociale verschillen.......
A
....te verwaarlozen, vanwege de vele mogelijkheden te stijgen in de sociale piramide.
B
....tussen bevolkingsgroepen groot, omdat een kleine groep het meeste geld verdiende.
C
....tussen bevolkingsgroepen klein, omdat de rijkdom over alle lagen van de bevolking was verdeeld.
D
....zeer groot, omdat de keizer hoge belastingen eiste van iedereen.
Slide 3 - Quiz
Welke wet gold voor iedereen in het Romeinse rijk?
A
Je hebt de plicht om belasting te betalen.
B
Je hebt de plicht om te werken.
C
Je hebt recht op eerlijke rechtsspraak.
D
Je moet het Latijn beheersen.
Slide 4 - Quiz
In welk antwoord staat de goede volgorde van bestuursvormen die het Romeinse rijk heeft gehad?
A
monarchie – keizerrijk – republiek
B
Republiek – monarchie – keizerrijk
C
keizerrijk – republiek – monarchie
D
monarchie – republiek – keizerrijk
Slide 5 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Hoe weet je dat dit gebied bij het Romeinse rijk hoorde?
Bekijk de afbeelding. Dit is in Frankrijk. Hoe weet je dat dit gebied bij het Romeinse rijk hoorde?
Slide 6 - Question ouverte
Noem drie Romeinse uitvindingen.
Slide 7 - Question ouverte
Lees bron 2. Past de bron bij de Romeinen of de Germanen? Leg je antwoord uit.
Slide 8 - Question ouverte
Noem drie oorzaken voor de groei van het Romeinse rijk.
Slide 9 - Question ouverte
Lees de bron: a. Over welke keizer gaat deze tekst? b. Wat wil deze keizer?
Slide 10 - Question ouverte
Zoek op internet informatie op over de stad Pompeii. Stel: je doet een onderzoek naar het dagelijks leven van de Romeinen. Waarom is de stad Pompeii hierbij een goede bron van informatie? Typ je antwoord hieronder.
Slide 11 - Question ouverte
Leg uit hoe Julius Caesar als generaal zoveel macht kon krijgen. Gebruik in je antwoord de woorden: Senaat / dictator / veroveringen.
Slide 12 - Question ouverte
De Romeinen veroverden veel gebieden. Dat hadden ze te danken aan hun sterke leger. Maar waarom was dat leger zo sterk? Geef daarvoor twee belangrijke redenen.
Slide 13 - Question ouverte
Noem twee verschillen tussen een slaaf en een proletariër. Doe het zo: Verschil 1: ............. Verschil 2:.............
Slide 14 - Question ouverte
Leg uit. Door Julius Caesar is het Romeinse Rijk van een republiek een dictatuur geworden.
Slide 15 - Question ouverte
Julius Caesar was populair, toch werd hij vermoord. 1. Door wie? 2. Waarom? 3. Wanneer?
Slide 16 - Question ouverte
Lees de bron: ¨De moord op Caesar¨
Hebben de moordenaars van Julius Ceasar uiteindelijk hun doel bereikt? Verklaar je antwoord!
Slide 17 - Question ouverte
Iemand schrijft op: 'Keizer Diocletianus probeert de problemen op te lossen.' a. Welke problemen worden hier bedoeld?
b. Hoe probeerde Diocletianus de problemen op te lossen? Geef een voorbeeld.
Slide 18 - Question ouverte
In het jaar 476 valt het West-Romeinse Rijk. Noem drie oorzaken van het vallen van het West-Romeinse Rijk.
Slide 19 - Question ouverte
Sleep de onderdelen naar de juiste plek
Oost - Romeinse Rijk
West- Romeinse Rijk
Constantinopel
Germanen
Slide 20 - Question de remorquage
Geloof waarbij mensen meerdere goden vereren.
A
polytheisme
B
monotheisme
C
monarchisme
D
atheisme
Slide 21 - Quiz
Hoe wordt het geloven in één God ook wel genoemd?
A
polytheisme
B
monotheisme
C
monarchisme
D
atheisme
Slide 22 - Quiz
Wat zie je op de kaart?
A
Splitsing in West- en Oost- Romeinse Rijk
B
Splitsing in West-Romeinse Rijk en Byzantijnse rijk
C
De val van het West-Romeinse Rijk
D
Rome en Constantinopel
Slide 23 - Quiz
Hoe kon het dat de Romeinen andere volken gemakkelijk versloegen?
A
Romeinen hadden meer kracht
B
De Romeinen waren sneller
C
De Romeinen hadden een beroepsleger
D
Het Romeinse leger had meer paarden
Slide 24 - Quiz
De Germanen gaven hun cultuur door aan de Romeinen.
A
Goed
B
Fout
Slide 25 - Quiz
De Romeinen leefden in een landbouwstedelijke samenleving. Wat bedoelen we daarmee?
A
De Romeinen leefden van de landbouw en van handel in steden.
B
De Romeinen leefden van de jacht en van de landbouw
C
De Romeinen leefden van de jacht en van de handel in grote steden.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 26 - Quiz
Toen de Romeinen Nederland binnen waren gevallen, was er sprake van romanisatie bij de Germaanse stammen.
➤Wat was die romanisatie?
A
Onderwerping van volken door de Romeinen
B
Verovering van een gebied door de Romeinen
C
Het door de Germanen aan andere volken opleggen van hun cultuur
D
Het vrijwillig overnemen van onderdelen uit de cultuur van de Romeinen door overwonnen volken.
Slide 27 - Quiz
Lees de tekst. Er mist een woord. Welk woord moet op de stippellijn staan?
Het woord ...................... is oorspronkelijk de naam voor de leden van enkele Romeinse families; het hoofd ( vader) van zo'n familie was lid van de Senaat. Zij waren met andere woorden dus leden van de Romeinse adel.
A
Proletariër
B
Plebejer
C
Patriciër
D
Dictator
Slide 28 - Quiz
Zet de namen op de goede plek in de piramide.
Plebejers
Patriciërs
Proletariërs
Slide 29 - Question de remorquage
Uitspraak van een Romeinse keizer: “. Door nu aan de christenen en verder aan iedereen de mogelijkheid te geven om vrij die godsdienst te kiezen die ieder wil, hopen we dat de godheid in de hemel - wie dat dan ook is- ons en onze onderdanen gunstig gezind zal zijn."
Lees de bron.
Over welke keizer gaat de bron en waarover spreekt hij?
A
Dit is keizer Theodosius die het christendom tot staatsgodsdienst maakt.
B
Dit is keizer Diocletianus die hervormingen in het christendom doorvoert.
C
Dit is keizer Augustus die de christenen welgezind is
D
Dit is keizer Constantijn die het christendom toestaat