1HA Present continuous vs. Present simple 1

English 
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

English 

Slide 1 - Diapositive

Planning
- Present continuous vs. Present simple
- Homework 

Goal:
At the end of the lesson you can tell me the difference between the present continuous and present simple. 

Slide 2 - Diapositive

The Present Continuous 
Gebruik:
Als iets NU gebeurt. 

Vorm:
vorm van to be  (am/is/are) + werkwoord + ing

Voorbeeld:
I am walking right now. 

Slide 3 - Diapositive

The Present Simple
Gebruik:
Als iets vaak, regelmatig, soms gebeurt.
Als iets een feit is. 

Vorm:
Stam of stam +s

Voorbeeld:
He walks to school every day. 

Slide 4 - Diapositive

Signaalwoorden
Hoe weet je welke tijd je moet gebruiken?
Signaalwoorden:

Vaak staan er in de zin bepaalde woorden waaraan je kan zien welke tijd je moet gebruiken, dit noemen we signaalwoorden. 

Present continuous                                             Present simple
at the moment, now,                                           Every day, usually, always, 
right now, be quiet etc.                                      sometimes, often, weekly etc. 

Slide 5 - Diapositive

The Present Continuous vs. Present Simple







Tip! Kijk eerst naar het signaalwoord in de zin, zodat je weet welke tijd je moet gebruiken. 
Present continuous
Present simple
Vorm
am/is/are + ww + ing
stam of stam + s
Gebruik
NU
Feit of regelmaat
Signaal
woorden
Now, right now, at the moment
Every day, always, regularly, sometimes

Slide 6 - Diapositive

He ... (to do) his homework right now.

Wat is het signaalwoord?

A
his
B
homework
C
he
D
righ now

Slide 7 - Quiz

Vul in:

He ... (to do) his homework right now.



A
is doing
B
am doing
C
does
D
do

Slide 8 - Quiz

They ... (to walk) to school every day.

Wat is het signaalwoord?

A
they
B
to school
C
every day
D
day

Slide 9 - Quiz

Vul in:

They ... (to walk) to school every day.


A
walks
B
walk
C
are walking
D
is walking

Slide 10 - Quiz

Usually we ... (to eat) rice on saturday.

Wat is het signaalwoord?

A
usually
B
we
C
rice
D
on saturday

Slide 11 - Quiz

Vul in:

Usually we ... (to eat) rice on saturday.


A
eat
B
eats
C
are eating
D
am eating

Slide 12 - Quiz

Look! It ... (to rain) very hard.

Wat is het signaalwoord?


A
look
B
it
C
very
D
hard

Slide 13 - Quiz

Vul in:

Look! It ... (to rain) very hard.


A
am raining
B
is raining
C
very
D
hard

Slide 14 - Quiz

homework
Mk: Unit 3.5 1-5

Lr: Aantekeningen, woorden 3.5, zinnetjes mensen en dingen beschrijven (zie ELO)

Slide 15 - Diapositive