Nederlands 3 havo Grammatica en Formuleren herhaling

Nederlands 3 havo Grammatica en Formuleren herhaling
verwijswoorden
correct begrenzen
samentrekkkingen

1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands 3 havo Grammatica en Formuleren herhaling
verwijswoorden
correct begrenzen
samentrekkkingen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

.... jij tegen hem zei, kon ik niet verstaan.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 12 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Hij zei iets ... ik niet begreep.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 13 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

De fiets van dat meisje, ... was gestolen, is teruggevonden.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 14 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

.... te laat komt, komt er niet meer in.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 15 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

De opmerking ... Ronald maakt, kan ik niet plaatsen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 16 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Het aantal leerlingen .... een baantje heeft, is niet te tellen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 17 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

De brief .... zij wil schrijven, hoef ik niet te lezen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 18 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Op alles ... u vandaag koopt, krijgt u korting.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 19 - Quiz

Punten, komma's, dubbele punten en puntkomma's
Zinnen correct begrenzen

Slide 20 - Diapositive

a Gisteren gingen we zwemmen, hoewel het koud was, vermaakten we ons prima.
b Gisteren gingen we zwemmen, hoewel het koud was, we vermaakten ons prima.

Bij zin a. en b. moet een komma vervangen worden door een punt. Welke en waarom?
Zinnen correct begrenzen

Slide 21 - Diapositive

Wanneer gebruik je een punt?
A
Aan het einde van een meedelende zin
B
Als je adem moet halen in een zin
C
Aan het einde van je tekst

Slide 22 - Quiz

Wanneer gebruik je een dubbele punt?
A
Als je een citaat aankondigt
B
Als je iets gaat uitleggen
C
Voor een opsomming
D
Voor voegwoorden

Slide 23 - Quiz

Wanneer gebruik je een puntkomma?
A
Als je een citaat aankondigt
B
Als de ene zin de andere verklaart
C
Na een opsomming
D
In plaats van 'en'

Slide 24 - Quiz

Aan het begin van het tweede uur haal ik nooit koffie, want de congiërge komt het dan toch wel brengen.

* Aan het begin van het tweede uur haal ik nooit koffie. Want de congiërge komt het dan toch wel brengen.
Zie het verschil:

Slide 25 - Diapositive

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden verschillende landen door Duitsland bezet. Hier kwamen veel mensen tegen in opstand.

* Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden verschillende landen door Duitsland bezet, hier kwamen veel mensen tegen in opstand.
Zie het verschil:

Slide 26 - Diapositive

Sommige landen worden van andere gescheiden door een zee, rivier, bos of gebergte. Zodat er een natuurlijke grens is.
A
juist begrensd
B
onjuist begrensd

Slide 27 - Quiz

Nederland wordt in het noorden en westen begrensd door de Noordzee. Het heeft dus aan twee kanten een natuurlijke grens.
A
juist begrensd
B
onjuist begrensd

Slide 28 - Quiz

soorten samentrekking
1) Voorwaartse samentrekking = je noemt het gezamenlijke deel in het eerste deel van de samentrekking en verderop laat je het weg. 
                                              Een eerdere versie en een latere (-) . 
                                              Een goedkope armband en een dure (-).

2) Achterwaartse samentrekking = je noemt het gezamenlijke deel in het tweede deel van de samentrekking en eerder laat je het weg.
                                         Een nationaal [-] en internationaal overleg.
                                         In voor- en in tegenspoed.

Slide 29 - Diapositive

Samentrekking op 3 niveaus 
  1.  woordniveau -  op de plaats van het samengetrokken woorddeel wordt een streepje geschreven:   (voorwaarts)boekenschrijvers en -lezers; (achterwaarts) honden- en kattenhotel. 
  2. woordgroepniveau - binnen een woordgroep worden één of meer hele woorden weggelaten: (voorwaarts) uitwonende broers en (-) zussen:  (achterwaarts) brede (-) en smalle straten.
  3. zinsniveau -één of meer zinsdelen die twee keer voorkomen, worden weggelaten: (voorwaarts) Jeroen gaat op de fiets en Tamara (-) op de scooter. (achterwaarts)  Wij schaatsten (-) en onze kinderen sleeden in die strenge winter elke dag. 

Slide 30 - Diapositive

Samentrekking
Bij welke antwoorden is er sprake van een samentrekking op woordniveau, bij welke op woordgroepsniveau en bij welke op zinsniveau?

Slide 31 - Diapositive

dames- en herenschoenen
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 32 - Quiz

kleine en grote landen
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 33 - Quiz

Hidde mailde en Luuk belde het bestuur.
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 34 - Quiz

feestmutsen en -neuzen
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 35 - Quiz

beroemde acteurs en actrices
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 36 - Quiz

Kasia reed door rood licht en kwam daardoor bijna onder de tram.
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 37 - Quiz

Samentrekking
Bij welke antwoorden is er voorwaartse samentrekking en bij welke achterwaartse?

Slide 38 - Diapositive

dames- en herenschoenen
A
voorwaartse samentrekking
B
achterwaartse samentrekking

Slide 39 - Quiz

kleine en grote landen
A
voorwaartse samentrekking
B
achterwaartse samentrekking

Slide 40 - Quiz

feestmutsen en -neuzen
A
voorwaartse samentrekking
B
achterwaartse samentrekking

Slide 41 - Quiz

Hidde mailde en Luuk belde het bestuur.
A
voorwaartse samentrekking
B
achterwaartse samentrekking

Slide 42 - Quiz

beroemde acteurs en actrices
A
voorwaartse samentrekking
B
achterwaartse samentrekking

Slide 43 - Quiz

Kasia reed door rood licht en kwam daardoor bijna onder de tram.
A
voorwaartse samentrekking
B
achterwaartse samentrekking

Slide 44 - Quiz