3.1 Bloed

Functie bloed
1 / 22
suivant
Slide 1: Carte mentale
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Functie bloed

Slide 1 - Carte mentale

Leerdoelen paragraaf 3.1
  • Je kunt de bestanddelen van bloed noemen
  • en hun kenmerken 
  • en hun functies

Slide 2 - Diapositive

De samenstelling van bloed
  • Bloed bestaat voor 55% uit de vloeistof bloedplasma. 
  • Voor de rest (45%) bestaat bloed uit rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.

Slide 3 - Diapositive

Functie van bloed
  • De functie van bloed is vervoer van alles wat nodig is om het lichaam te laten functioneren, zoals voedsel, zuurstof en warmte. 
  • Koolstofdioxide en andere afvalstoffen worden door het bloed afgevoerd.

Slide 4 - Diapositive

Bloedplasma
  • Bloedplasma bestaat voor 7% uit eiwitten (plasma-eiwitten) 
  • en voor 91% uit water
  • De rest van het bloedplasma bestaat uit stoffen die in het water zijn opgelost, onder andere mineralen (zouten). 

Slide 5 - Diapositive

Functie bloedplasma
  • Een van de plasma-eiwitten is fibrinogeen. Fibrinogeen vervult een functie bij de bloedstolling. 
  • Bloedplasma vervoert vele stoffen, waaronder voedingsstoffen, afvalstoffen (zoals koolstofdioxide) en (een beetje) zuurstof.

Slide 6 - Diapositive

Rode bloedcellen
  • Rode bloedcellen hebben de vorm van kleine ronde schijfjes. Ze zijn in het midden iets dunner dan aan de rand
  • Rode bloedcellen hebben geen celkern
  • In één kubieke millimeter (1 mm3 = 0,001 mL) bloed zitten ongeveer vijf miljoen rode bloedcellen

Slide 7 - Diapositive

Functie rode bloedcellen
  • Rode bloedcellen vervoeren vooral zuurstof
  • Ze bevatten het eiwit hemoglobine dat een rode kleur heeft. 
  • Hemoglobine kan zuurstof vasthouden en ook weer loslaten.
  • Daardoor kunnen de rode bloedcellen zuurstof vervoeren en afgeven.

Slide 8 - Diapositive

Witte bloedcellen
  • In tegenstelling tot rode bloedcellen hebben witte bloedcellen wel een celkern
  • De cellen hebben geen vaste vorm.
  • Daardoor kunnen ze door kleine openingen in de wand van de kleinste bloedvaten heen (zie afbeelding ). 
  • In een kubieke millimeter bloed zitten ongeveer zevenduizend witte bloedcellen.

Slide 9 - Diapositive

Functie witte bloedcellen
  • Witte bloedcellen kunnen ziekteverwekkers, zoals bacteriën en virussen, onschadelijk maken.
  • Eén type witte bloedcel doet dat door ziekteverwekkers op te nemen en kapot te maken. 
  • De witte bloedcel gaat hierbij meestal zelf ook dood.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Bloedplaatjes
  • Bloedplaatjes zijn geen cellen, maar delen van uiteengevallen cellen
  • Ze hebben dus geen celkern. 
  • In een kubieke millimeter bloed zitten ongeveer driehonderdduizend (300 000) bloedplaatjes.

Slide 12 - Diapositive

Functie bloedplaatjes
  • Bloedplaatjes zijn nodig voor de bloedstolling. 
  • Ze bevatten stoffen die ervoor zorgen dat het bloed stolt als het buiten de bloedvaten komt 

Slide 13 - Diapositive

Voor hoeveel procent bestaat bloed uit bloedplasma? Type een cijfer in.

Slide 14 - Question ouverte

Noem een functie van het bloed

Slide 15 - Question ouverte

Waarbij speelt fibrinogeen een rol
A
Bij het vervoeren van zuurstof
B
Bij de bloedstolling
C
Bij het afvoeren van koolstofdioxide
D
Bij de bestrijding van bacteriën

Slide 16 - Quiz

Welke bloedcel bevat geen celkern?
A
Rode bloedcel
B
Witte bloedcel

Slide 17 - Quiz

Welk bloedbestanddeel komt het meeste voor in het bloed
A
Bloedplaatjes
B
Witte bloedcellen
C
Rode bloedcellen

Slide 18 - Quiz

Welk bloedbestanddeel speelt een rol bij het afweersysteem?
A
Witte bloedcellen
B
Rode bloedcellen
C
Bloedplaatjes
D
Hemoglobine

Slide 19 - Quiz

Welk bloedbestanddeel speelt een rol bij de bloedstolling?
A
Bloedplaatjes
B
Rode bloedcellen
C
Bloedplasma
D
Witte bloedcellen

Slide 20 - Quiz

Hoe heet de stof in rode bloedcellen die zuurstof kan vervoeren en afgeven?

Slide 21 - Question ouverte

Deze les

  • Huiswerk: bestudeer paragraaf 3.1 en maak opdracht 1 t/m 8

Slide 22 - Diapositive