4v les 1 02-09

Le mardi 3 septembre
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Le mardi 3 septembre

Slide 1 - Diapositive

Plan du cours
1. Les buts (doelen) de l'unité 1 + les buts du cours
2. Prononciation des mots 1 p.102
3.Au travail: klassikaal + zelfstandig werken
4. Quiz vocabulaire
5. Doelen bereikt? 

Slide 2 - Diapositive

1a. Le cours de français
  • 2x par semaine 
  • Het boek: mini introductie
-> Tekstboek en werkboek in 1 (2 delen: A en B). 
-> Grammatica overzicht: le manuel
-> Mini woordenboek vanaf pagina 102



  • De studiewijzer: hoe werkt het? 

Slide 3 - Diapositive

1b. Les buts (doelen) de l'unité 1
  • De studiewijzer: bekijken + plannen (5min)

Doelen van unité 1: Contactez-moi
-De vier vaardigheden oefenen (écouter, lire, écrire, parler),
-Het bijvoeglijk naamwoord,
-De regelmatige werkwoorden: op er + aller, avoir, être en faire,
-De telwoorden/kloktijden en data.

Slide 4 - Diapositive

1c. Les buts du cours
Unité 1: Contactez-moi !
Doel van de les: Je kan een tekst begrijpen.
-Regarder: Je kan begrijpen wat iemand op vakantie heeft meegemaakt. 
-Lezen: een tekst begrijpen over personen en hun omgeving.





Slide 5 - Diapositive

2. Prononciation
Prends ton livre à la page 102 et lis les mots "Regarder". 
Attention à la prononciation.

Slide 6 - Diapositive

3. Au travail !
Ensemble:
Lire ensemble la page 9
Faire: REGARDER ex. 1(k) et 2(k)
Notez des mots inconnus (20) dans ton cahier (F-N)

Travail individuel:
-Faire: LIRE ex. 7 à 9 + faire la liste des 20 mots




Slide 7 - Diapositive

4. Quiz: les mots pensum 1.2
Prends un tableau blanc et participe au quiz.

Schrijf de vertaling van het woord dat je hoort. 

Bonne chance! :)

Slide 8 - Diapositive

5. Wat heb je tijdens de les geleerd?

Slide 9 - Question ouverte

Les buts du cours
Unité 1: Bonjour !
Doel van de les: Je kunt een vlog/ korte tekst begrijpen.
Kijken: een vlog begrijpen over David die zichzelf voorstelt.
Lezen: een tekst begrijpen over personen en hun omgeving.
Woordenschat: apprendre 1 en 2 oefenen.

Heb je de doelen van de les behaald? 



Slide 10 - Diapositive

Grammaire I: Het bijvoeglijk naamwoord
Kijk naar de voorbeelden en beantwoord de vragen. 
J'habite dans un petit village. Tu habites dans un appartement moderne et mes parents habitent dans un quartier tranquille.

Wat is de rol van een BN in een zin?
Waar is de plek van een BN in een zin in het Frans? Zijn er uitzonderingen? 

Slide 11 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord (blz. 39-41)
1. Een BN zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 
-> Bijv.: Le livre bleu. Bleu is een BN, het zegt iets over het boek.
 
2. De vorm van het BN is veranderlijk. 
-Vrouwelijk enkelvoud: +e (meestal). Bijv.: La maison bleue.
Let op! -e blijft -e / -er  wordt -ère/ -f wordt -ve/ -x wordt -se
!! Dubbele medeklinker: -el = -elle/ -on = -onne/ -en = -enne


Slide 12 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord (blz. 39-41)
-De afwijkende en onregelmatige BN (zie blz. 40)
-> beau = belle, nouveau = nouvelle, long = longue, vieux=vieille..
3. Mannelijk + vrouwelijk meervoud: +s (meestal)
-Let op: -s blijft -s (bijv. gris, gros...)/ -x blijft -x (Bijv. heureux...)
                 -al wordt -aux (bijv. animal/animaux)
                 -eau wordt -eaux (bijv. beau/beaux..)
-2 uitzonderingen: de kleuren marron en orange hebben 1 vorm

Slide 13 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord (blz. 39-41)
-3 speciale vormen: beau, nouveau en vieux
-> voor een klinker/stomme h= bel, nouvel, vieil
Bijv.: un bel homme, un nouvel appartement, un vieil ami.

-De plaats van een BN in een zin is meestal achter het ZN
Behalve 17 BN die altijd vóór het ZN moeten zijn (zie blz. 41).
->beau, bon, joli, haut, long, petit, jeune, vieux, grand, gros...

Slide 14 - Diapositive

Grammaire I: Het bijvoeglijk naamwoord
Vul de goede vorm/ plek van het BN in.
1. Tu as des ___________ cheveux ___________. (lang)
2. J'ai les _________ yeux _________. (bruin)
3. Elle habite dans une ____________ maison __________ (mooi).
4. Marie vit dans une ___________ ville _________ (groot).
5. Nous avons un __________ jardin __________ (groen).
6. Boaz a deux ________ vélos ________ (nieuw).

Slide 15 - Diapositive