klasNL A1 les 4

Furtuna heeft een telefoon. Het is ............... telefoon.
A
jouw
B
mijn
C
zijn
D
haar
1 / 24
suivant
Slide 1: Quiz
NT2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Furtuna heeft een telefoon. Het is ............... telefoon.
A
jouw
B
mijn
C
zijn
D
haar

Slide 1 - Quiz

De mannen hebben een auto. Het is ............... auto.
A
hun
B
zij
C
zijn
D
jullie

Slide 2 - Quiz

Jij hebt een pen. Het is ............. pen.
A
zijn
B
jouw
C
haar
D
jij

Slide 3 - Quiz

Aisha heeft een jas. Het is ............. jas.
A
zijn
B
zij
C
haar
D
uw

Slide 4 - Quiz

Wij hebben een toets. Het is ............. toets.

Slide 5 - Question ouverte

Jullie hebben veel geld. Het is .............. geld.

Slide 6 - Question ouverte

Jij hebt een nieuwe broek. Het is .............. broek.

Slide 7 - Question ouverte

Birdzhan heeft een boek. Het is ................ boek.

Slide 8 - Question ouverte

Ik heb een appel. Het is ........... appel.

Slide 9 - Question ouverte

De leerlingen hebben een beker. Het is .................. beker.

Slide 10 - Question ouverte

U heeft een mooie auto. Het is ............ auto.

Slide 11 - Question ouverte

Mays heeft een pen. Het is ...............pen.

Slide 12 - Question ouverte

Maak een goede zin: in de klas - wij - hebben - een toets -.

Slide 13 - Question ouverte

Maak een goede zin: is - wat - jouw geboortedatum - ?

Slide 14 - Question ouverte

Maak een goede zin: heet - hoe - jullie - docent - ?

Slide 15 - Question ouverte

( kopen) Moustafa _________ een auto.

Slide 16 - Question ouverte

( zijn) Diana ________ op school.

Slide 17 - Question ouverte

welke klank hoor je?
P
B

Slide 18 - Sondage

(hebben) Mirela _________ een OV kaart.

Slide 19 - Question ouverte

welke klank hoor je?
P
B

Slide 20 - Sondage

welke klank hoor je?
P
B

Slide 21 - Sondage

Wat is dit?

Slide 22 - Question ouverte

Ik drink koffie ________ suiker.
A
geen
B
niet
C
zonder
D
misschien

Slide 23 - Quiz

schrijf een zin met het woord: zoon

Slide 24 - Question ouverte