20240304 Rekenen

1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Dienstmededeling
Als ik praat of stilte vraag dan ben jij stil.
Moet ik jou 2x aanspreken dan sta je op het bord.
Als ik je dan nog een keer moet aanspreken heb je straf.
Hierover gaan we niet in discussie.

Slide 2 - Diapositive

Rekensprint
Check of je iPad op stil staat!
10 minuten stil werken.

Klaar? redactiesommen.nl (niet inloggen)

Slide 3 - Diapositive

Nodig:

Slide 4 - Diapositive

Op aarde springt Mark
1,3 meter hoog.
Op de maan springt hij 6x zo hoog.
Hoe hoog springt Mark op de maan? 

Slide 5 - Diapositive

Op aarde springt Noah
1,31 meter hoog.
Op Mars springt hij 3x zo hoog.
Hoe hoog springt Noah op Mars? 

Slide 6 - Diapositive

Ik kan kommagetallen vermenigvuldigen
Ik kan kommagetallen vermenigvuldigen
4 x 4,7 = ?
4 x 4
= 16 
4 x 0,7
= 2,8 
4 x 4,7 = 18,8
___
___
___
T
E
t
h
0,
7
2,
8

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Curiosity kostte 
$2,95 miljard dollar.
Hoeveel miljard zou het kosten om 3x een Curiosity te maken?

Slide 10 - Diapositive

Tip: 
denk aan geld!

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Hoe ver is 1 rondje 
Zon -> Alpha Centauri -> Proxima Centauri -> Zon?

Slide 13 - Diapositive

Hoe ver zijn 3 rondjes 
Zon -> Alpha Centauri -> Proxima Centauri -> Zon?

Slide 14 - Diapositive

1 ml

Slide 15 - Diapositive

1 ml
1 cl
1 dl
1 l

Slide 16 - Diapositive

1 ml
1 cl
1 dl
1 l
30dl = ... l

Slide 17 - Diapositive

1 ml
1 cl
1 dl
1 l
35dl = ... l

Slide 18 - Diapositive

700 dl =
A
7 liter
B
70 liter
C
0,7 liter
D
0,07 liter

Slide 19 - Quiz

2000 ml =
A
0,02 liter
B
0,2 liter
C
2 liter
D
20 liter

Slide 20 - Quiz

1 l =
A
10 cl
B
100 cl
C
1.000 cl
D
10.000 cl

Slide 21 - Quiz

2,5 l =
A
0,025 dl
B
0,25 dl
C
2,5 dl
D
25 dl

Slide 22 - Quiz

200 ml =
A
2 cl
B
20 cl
C
200 cl
D
2000 cl

Slide 23 - Quiz

0,01 l =
A
1 ml
B
1 cl
C
1 dl
D
1 liter

Slide 24 - Quiz

1,05 liter =
A
1 liter en 5 centiliter
B
1 liter en 5 deciliter
C
1 liter en 5 milliliter
D
1 liter en 5 liter

Slide 25 - Quiz

4 x 2,7 liter =
A
80,28 deciliter
B
82,8 deciliter
C
10,8 deciliter
D
108 deciliter

Slide 26 - Quiz

Opzet: Ik kan kommagetallen vermenigvuldigen (en delen voor verrijkers?) (B3 L22 als voorbeeld). 
Herhaling: Ik kan de maten milliliter, centiliter, deciliter, liter omrekenen. 
10:45 RT Milenka: Layla + Alae

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

voegwoord

Slide 33 - Diapositive

voegwoord
zelfstandig naamwoord

Slide 34 - Diapositive

voegwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord

Slide 35 - Diapositive

voegwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord

Slide 36 - Diapositive

voegwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
voorzetsel

Slide 37 - Diapositive

voegwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
voorzetsel
werkwoord

Slide 38 - Diapositive

voegwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
voorzetsel
werkwoord
zelfstandig naamwoord

Slide 39 - Diapositive

voegwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
voorzetsel
werkwoord
zelfstandig naamwoord
voegwoord

Slide 40 - Diapositive