Present simple vs present continuous

Grammar: verbs
Present simple vs present continuous
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 1-3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Grammar: verbs
Present simple vs present continuous

Slide 1 - Diapositive

Present simple
Je gebruikt de present simple om te zeggen dat iets:
  1. regelmatig gebeurt of een gewoonte is
  2. een feit is of in het algemeen zo is

  • On Sundays we often visit our aunt.
  • I take a shower every day.
  • This espresso machine makes delicious coffee.


Slide 2 - Diapositive

Present simple: signaalwoorden
Vaak staat er bij de present simple een woord in de zin als:
always, often, never, sometimes, usually (gewoonlijk), frequently (vaak), every day, every week, ...

  • I often watch the news before I go to work.
  • I charge my smartphone every evening.
  • The sun always rises in the east. 

Slide 3 - Diapositive

Present simple vs continuous
Vergelijk de voorbeeldzinnen. Wat is het effect van de present continuous? Wat wordt erdoor benadrukt?

Slide 4 - Diapositive

Present continuous
Gebruik: voor iets wat aan de gang is
In het Nederlands gebruik je dan vaak ‘zit te’, ‘sta te’, ‘aan het …’.
  • What are you doing? I’m watching TV.

Slide 5 - Diapositive

Signaalwoorden 
present simple:
  • Always
  • often
  • never
  • sometimes
  • usually
  • every
Signaalwoorden 
present continuous:
  • now
  • right now
  • at the moment

Slide 6 - Diapositive

Samenvatting

Slide 7 - Diapositive

Opdracht 1
Kies de juiste vorm van het werkwoord

Slide 8 - Diapositive

Jim ... a lot.
A
goes out
B
is going out

Slide 9 - Quiz

Jim goes out a lot. But not tonight, because ...
A
it rains
B
it's raining

Slide 10 - Quiz

I ... racing games regularly.
A
play
B
am playing

Slide 11 - Quiz

I play racing games regularly, but I ... other sports games
A
never play
B
am never playing

Slide 12 - Quiz

I’m sorry, Doctor Perez is busy now. She ... with one of her patients.

A
talks
B
is talking

Slide 13 - Quiz

We ... Texel at least once a year
A
visit
B
are visiting

Slide 14 - Quiz

Opdracht 2
Vertaal de volgende zinnen naar het Engels

Slide 15 - Diapositive

We zitten het nieuws te kijken. We kijken er elke dag naar.

Slide 16 - Question ouverte

Nee, ik ben niet aan het slapen. Ik zit te werken.

Slide 17 - Question ouverte

Hij stuurt me altijd stomme berichten!

Slide 18 - Question ouverte

Ik gebruik altijd deze app. Die andere gebruik ik nooit.

Slide 19 - Question ouverte