RVV 03

Op wie zijn de regels voor motorvoertuigen mede van toepassing?
A
Brommobielen.
B
Brommobielen en gehandicaptenvoertuigen.
C
Brommobielen en bromfietsen.
1 / 25
suivant
Slide 1: Quiz

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Op wie zijn de regels voor motorvoertuigen mede van toepassing?
A
Brommobielen.
B
Brommobielen en gehandicaptenvoertuigen.
C
Brommobielen en bromfietsen.

Slide 1 - Quiz

Wat is in deze situatie de plaats op de weg voor een snorfietser?
A
De rijbaan.
B
Het verplichte fietspad.
C
Naar keuze, de rijbaan of het verplichte fietspad.

Slide 2 - Quiz

Welk verbod blijft gelden, ook als u in een file rijdt?
A
Het verbod om een kruispunt te blokkeren.
B
Het verbod om langdurig links te blijven rijden.
C
Het verbod om rechts in te halen.

Slide 3 - Quiz

Wie mogen een uitvaartstoet van motorvoertuigen niet doorsnijden?
A
Bestuurders.
B
Weggebruikers.
C
Bestuurders van voertuigen.

Slide 4 - Quiz

U wilt met de lesauto aan het einde van
deze straat rechts afslaan.
Is dat toegestaan?
A
Ja.
B
Nee.
C
Ja, maar dan wel via de weg waar het geparkeerde gele busje staat.

Slide 5 - Quiz

Een ruiter rijdt ’s nachts in de berm van een 80 kilometer weg. Welke verlichting moet hij voeren?

A
Alleen een reflecterende armband om de arm is voldoende.
B
Een lantaarn met wit of geel licht naar voren en rood licht naar achteren.
C
Geen, want hij rijdt in de berm.

Slide 6 - Quiz

Welke verlichting is overdag toegestaan?
A
Dagrijlicht.
B
Dimlicht tegelijk met dagrijlicht.
C
Groot licht met mistlicht aan de voorzijde bij dichte mist.

Slide 7 - Quiz

Wat mag de bestuurder van een motor met zijspan op een erf aangeduid als parkeerschijfzone doen?
A
Zondermeer parkeren.
B
Slechts parkeren bij een blauwe streep.
C
Parkeren op plaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven.

Slide 8 - Quiz

Waar geldt de verplichting om passagiers uit een stilstaande tram of autobus te laten uitstappen?
A
Binnen de bebouwde kom.
B
Bij een halte.
C
Binnen en buiten de bebouwde kom.

Slide 9 - Quiz

Welke bestuurders moeten een teken geven vóórdat zij willen wegrijden?

A
Alleen bestuurders van motorvoertuigen.
B
Bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsers.
C
Bestuurders van voertuigen.

Slide 10 - Quiz

Wie mogen bij een rood verkeerslicht rechts afslaan indien het onderbord “Rechtsaf voor fietsers vrij” is geplaatst?

A
Alleen fietsers.
B
Alleen fietsers en snorfietsers.
C
Fietsers, snorfietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen.

Slide 11 - Quiz

Wie zijn verplicht gebruik te maken van de voorsorteerstroken?
A
Bestuurders die de rijbaan volgen.
B
Weggebruikers.
C
Bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsers.

Slide 12 - Quiz

Waar mag de bestuurder van een gehandicaptenvoertuig zijn voertuig maximaal 3 uur parkeren?

A
In een parkeerschijfzone.
B
Bij een gele doorgetrokken streep.
C
Bij bord E1 (parkeerverbod).

Slide 13 - Quiz

Op welk van de afbeeldingen rechts wordt het
kruispunt op de juiste wijze
weergegeven?

A
Op afbeelding 1.
B
Op afbeelding 2.
C
Op afbeelding 3

Slide 14 - Quiz

Voor welke bestuurders is de afgebeelde maximumsnelheid niet van toepassing?
A
Bromfietsers en bestuurders van gemotoriseerde gehandicaptenvoertuigen.
B
Bestuurders van brommobielen en motorfietsen met aanhangwagen.
C
Fietsers en bestuurders van personenauto’s.

Slide 15 - Quiz

Bij welk bord kunt u tegemoetkomende bestuurders verwachten?

A
Alleen bord A.
B
Alleen bord B.
C
Bord A en B.

Slide 16 - Quiz

Wat is de toegestane maximumsnelheid voor een motor met zijspan op een autosnelweg buiten de bebouwde kom?
A
90 km per uur.
B
100 km per uur.
C
130 km per uur.

Slide 17 - Quiz

De bestuurder van een vierwielige bromfiets mag z'n voertuig niet laten stilstaan:

A
Voor een uitrit.
B
Naast een fietsstrook in de berm.
C
Binnen een afstand van vijf meter van een oversteekplaats.

Slide 18 - Quiz

Voor welke motorvoertuigen is het gebruik van de autosnelweg toegestaan?

A
Motorvoertuigen die tenminste 60 km per uur kunnen en mogen rijden.
B
Motorvoertuigen die tenminste 50 km per uur kunnen en mogen rijden.
C
Motorvoertuigen die tenminste 45 km per uur kunnen en mogen rijden.

Slide 19 - Quiz

Onder het begrip ‘voertuigen’ verstaat het RVV fietsen, bromfietsen, motorvoertuigen, …..?

A
Gehandicaptenvoertuigen en wagens.
B
Gehandicaptenvoertuigen, wagens en trams.
C
Wagens en trams.

Slide 20 - Quiz

Wat verstaat het RVV onder het begrip ‘haaientanden’?

A
Voorrangsdriehoeken op het wegdek.
B
Driehoekige witte vlakken op het wegdek.
C
Witte voorrangsdriehoeken op het wegdek, aangebracht bij bord B6.

Slide 21 - Quiz

Vallen de stroken aan de zijkanten van deze weg onder de definitie 'fietsstrook' van het RVV?
A
Ja, want de stroken zijn rood van kleur. Ja, want de stroken zijn rood van kleur.
B
Nee, want de symbolen van een fiets ontbreken.
C
Ja, want de stroken zijn gemarkeerd door een blokmarkering.

Slide 22 - Quiz

Op een kruispunt van wegen van gelijke orde komt een jongen op een step van rechts. Wat doet u?

A
Voorrang verlenen aan een bestuurder van rechts.
B
De jongen op de step voor laten gaan.
C
Dit is een ‘voetganger’ van rechts, dus u rijdt voorzichtig door.

Slide 23 - Quiz

Waar mag een bestuurder zijn voertuig niet laten stilstaan?
A
Binnen 5 meter van een kruispunt.
B
Langs een busstrook.
C
In een tunnel.

Slide 24 - Quiz

Wanneer mag een bestuurder een geluidssignaal geven?

A
Als waarschuwing ter afwending van dreigend gevaar.
B
Als waarschuwing naar andere bestuurders ter afwending van dreigend gevaar.
C
Als hij een andere bestuurder gaat inhalen.

Slide 25 - Quiz