RVV 05

Op welk van onderstaande plaatsen mag de bestuurder van een motorfiets zijn voertuig wel laten stilstaan?

A
Op een fietsstrook.
B
In een tunnel.
C
Onder een brug.
1 / 16
suivant
Slide 1: Quiz

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Op welk van onderstaande plaatsen mag de bestuurder van een motorfiets zijn voertuig wel laten stilstaan?

A
Op een fietsstrook.
B
In een tunnel.
C
Onder een brug.

Slide 1 - Quiz

Wat houdt het begrip 'parkeren' in?
A
Het laten stilstaan van een motorvoertuig.
B
Het laten stilstaan van een voertuig.
C
Stilstaan van een voertuig.

Slide 2 - Quiz

Wat betekent dit bord (E 2) ?

A
Verbod stil te staan.
B
Verbod te parkeren.
C
Verbod te stoppen.

Slide 3 - Quiz

Op welke dagen mag er binnen een parkeerschijfzone alleen geparkeerd worden als er een parkeerschijf is geplaatst?
A
Maandag t/m vrijdag.
B
Maandag t/m zaterdag.
C
Maandag t/m zondag.

Slide 4 - Quiz

Welke gedraging valt niet onder 'laten stilstaan'?

A
Voorrang verlenen aan een bestuurder van rechts.
B
Stoppen om de weg te vragen.
C
Het uitladen van een koelkast, mits dit onmiddellijk gebeurt.

Slide 5 - Quiz

De bestuurder van een personenauto mag zijn voertuig niet laten stilstaan:
A
Vlak voor een overweg.
B
Op de rijbaan langs een fietsstrook.
C
Buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg.

Slide 6 - Quiz

Wat is de maximumsnelheid voor een snorfiets binnen de bebouwde kom?
A
25 km per uur.
B
40 km per uur.
C
45 km per uur.

Slide 7 - Quiz

Een erf is tevens aangeduid als een parkeerschijfzone. De bestuurder van een motor met zijspan mag zijn voertuig daar:

A
Zondermeer parkeren.
B
Slechts parkeren bij een blauwe streep.
C
Parkeren bij een blauwe streep of op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid.

Slide 8 - Quiz

Wat is de toegestane maximumsnelheid voor een personenauto met caravan op de autoweg?
A
80 km per uur.
B
90 km per uur.
C
100 km per uur.

Slide 9 - Quiz

De bestuurder van een personenauto mag deze niet parkeren...?

A
Binnen de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg.
B
Langs een gele onderbroken streep.
C
Binnen een afstand van 5 meter van een overweg.

Slide 10 - Quiz

Een bestuurder van een personenauto parkeert zijn voertuig op een gehandicaptenparkeerplaats. Wanneer mag hij dat?
A
Indien hij zelf gehandicapt is.
B
Indien hij een geldige gehandicaptenparkeerkaart gebruikt.
C
Indien de auto is aangepast voor het vervoer van een gehandicapte.

Slide 11 - Quiz

Welke voertuigen mogen worden geparkeerd op een gehandicaptenparkeerplaats?

A
Gehandicaptenvoertuigen en motorvoertuigen op meer dan 2 wielen voorzien van een geldige gehandicaptenparkeerkaart.
B
Gehandicaptenvoertuigen en voertuigen voorzien van een geldige gehandicaptenparkeerkaart.
C
Alléén gehandicaptenvoertuigen.

Slide 12 - Quiz

De bestuurder van een brommobiel mag zijn voertuig niet laten stilstaan:

A
In een tunnel.
B
Onder een brug.
C
Langs een gele onderbroken streep.

Slide 13 - Quiz

Wie mag hier niet staan?
A
Een taxichauffeur die staat te wachten op een klant.
B
Een bestelbus die goederen aan het laden is.
C
Een bestuurder van een personenauto die de krant gaat kopen.

Slide 14 - Quiz

Op welk van onderstaande plaatsen mag een bestuurder zijn voertuig niet laten stilstaan?

A
Langs een gele doorgetrokken streep.
B
Binnen 5 meter van een kruispunt.
C
Op de rijbaan van een voorrangsweg.

Slide 15 - Quiz

Wanneer is het mistachterlicht verplicht?
A
Bij mist en een zicht van 40 meter.
B
Bij sneeuwval en een zicht van 60 meter.
C
nooit.

Slide 16 - Quiz