3 havo - toetsweek 2 - oefentoets 3

3 havo - toetsweek 2 - extra oefenen



Een kleine disclaimer... 
  1. De echte toets bevat meer open vragen. Deze oefentoets heeft meer meerkeuzevragen dan de echte toets. 
  2. Deze oefentoets bevat geen theorievragen, de echte toets wel.
  3. Deze oefentoets bevat geen vragen over H6 - (in)congruentie
1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

3 havo - toetsweek 2 - extra oefenen



Een kleine disclaimer... 
  1. De echte toets bevat meer open vragen. Deze oefentoets heeft meer meerkeuzevragen dan de echte toets. 
  2. Deze oefentoets bevat geen theorievragen, de echte toets wel.
  3. Deze oefentoets bevat geen vragen over H6 - (in)congruentie

Slide 1 - Diapositive

H1: zinnen begrenzen

Slide 2 - Diapositive

Hoe is deze zin opgebouwd?
De verpleger verdoofde de jongen voordat hij het gebroken been behandelde.
A
hz + bz
B
hz + hz
C
bz + hz
D
bz + bz

Slide 3 - Quiz

Is dit woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

goedheid
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 4 - Quiz

Is dit woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

trouw
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 5 - Quiz

Is dit woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

hart
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 6 - Quiz

Juist of onjuist?

Hen gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Juist of onjuist?

Hun gebruik je als meewerkend voorwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Juist of onjuist?

Met het verwijswoord wat verwijs je naar een onbepaald voornaamwoord, naar een overtreffende trap en naar een hele zin.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Juist of onjuist?

Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel.
Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Jos' paard staat in de stalling in Genemuiden en hij gaat er vaak heen om ... te verzorgen.
A
hem
B
haar
C
het

Slide 11 - Quiz

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Cola is het enige ... ik lekker vindt bij mijn patat.
A
wat
B
dat

Slide 12 - Quiz

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Cola is het enige drankje ... ik lekker vindt bij mijn patat.
A
wat
B
dat

Slide 13 - Quiz

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

De klas ... ik je vertelde, is een hele gezellige klas.
A
waarover
B
over wie

Slide 14 - Quiz

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

De jongens ... ik je vertelde, zijn altijd heel aardig voor de conciërge.
A
waarover
B
over wie

Slide 15 - Quiz

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Sommige leerlingen vinden dit best lastig. Wil jij ... helpen?
A
hen
B
hun

Slide 16 - Quiz

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Als je die leerlingen helpt met de opgaven, bezorg je ... vast een goed cijfer voor de volgende toets!
A
hen
B
hun

Slide 17 - Quiz

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

De apotheek geeft een gratis setje pleisters weg aan al ... klanten.
A
zijn
B
haar

Slide 18 - Quiz

Welk verwijswoord hoort er op de puntjes?

Ik zou ... iPad maar zo snel mogelijk aan ... teruggeven!
A
die, hen
B
dat, hen
C
die, hun
D
dat, hun

Slide 19 - Quiz

Hoe is deze zin opgebouwd?
De breuk is behoorlijk ernstig en de behandeling zal lang duren.
A
hz + bz
B
hz + hz
C
bz + hz
D
bz + bz

Slide 20 - Quiz

Is deze zin correct begrensd?

Omdat de Sint in het land is, mogen alle kinderen hun schoen zetten. Zodat ze chocola krijgen.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Is deze zin correct begrensd?

Chocoladeletters zijn een traditionele lekkernij. Die je vaak in je schoen krijgt.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Is deze zin correct begrensd?

Het is best een schok voor kinderen als zij erachter komen dat hun ouders jarenlang voor Sint hebben gespeeld en hun schoen dus altijd hebben gevuld.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

H2: samentrekking (controleren)

Slide 24 - Diapositive

Wat is weggelaten?
De wind op Texel was stormachtig en konden de fietsers nauwelijks trotseren.

Slide 25 - Question ouverte

Is er sprake van een voorwaartse of achterwaartse samentrekking?
De wind op Texel was stormachtig en konden de fietsers nauwelijks trotseren.
A
voorwaarts
B
achterwaarts

Slide 26 - Quiz

Op welk niveau is er samengetrokken?

De wind op Texel was stormachtig en konden de fietsers nauwelijks trotseren.
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 27 - Quiz

Is de samentrekking correct?
De wind op Texel was stormachtig en konden de fietsers nauwelijks trotseren.
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

Wat is weggelaten?
Els trok gekke gezichten naar de voorbijgangers en zich niets aan van de waarschuwingen van haar moeder.

Slide 29 - Question ouverte

Op welk niveau is er samengetrokken?

Els trok gekke gezichten naar de voorbijgangers en zich niets aan van de waarschuwingen van haar moeder.
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 30 - Quiz

Is de samentrekking correct?
Els trok gekke gezichten naar de voorbijgangers en zich niets aan van de waarschuwingen van haar moeder.
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quiz

Wat is weggelaten?
De econoom heeft jaren gestudeerd, maar heeft daardoor nu wel een goedbetaalde baan!

Slide 32 - Question ouverte

Is de samentrekking correct?
De econoom heeft jaren gestudeerd, maar heeft daardoor nu wel een goedbetaalde baan! .
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quiz

Wat is weggelaten?
In de etalage lag niet alleen sportkleding, maar ook volleyballen, rackets en hardlooplampjes.

Slide 34 - Question ouverte

Is de samentrekking correct?
In de etalage lag niet alleen sportkleding, maar ook volleyballen, rackets en hardlooplampjes.
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz

H3: (fouten met) verwijswoorden

Slide 36 - Diapositive

H4: (foutief) beknopte bijzin

Slide 37 - Diapositive

Wat is de hoofdzin?
Om die scooter te kunnen kopen, zal je spaarsaldo nog flink moeten groeien.
A
Om die scooter te kunnen kopen,
B
zal je spaarsaldo nog flink moeten groeien.

Slide 38 - Quiz

Is de bijzin beknopt of niet?
Om die scooter te kunnen kopen, zal je spaarsaldo nog flink moeten groeien.
A
beknopt
B
niet beknopt

Slide 39 - Quiz

Wat is het onderwerp van de hoofdzin?
Om die scooter te kunnen kopen, zal je spaarsaldo nog flink moeten groeien.

Slide 40 - Question ouverte

Kan dat onderwerp in de beknopte bijzin ook het onderwerp zijn?
Om die scooter te kunnen kopen, zal je spaarsaldo nog flink moeten groeien.
A
ja
B
nee

Slide 41 - Quiz

Is deze bijzin dus correct of foutief beknopt?
Om die scooter te kunnen kopen, zal je spaarsaldo nog flink moeten groeien.
A
correct
B
foutief

Slide 42 - Quiz

Wat is de hoofdzin?
Wankelend onder de zware last bracht de sjouwer de zak cement naar boven.
A
Wankelend onder de zware last
B
bracht de sjouwer de zak cement naar boven.

Slide 43 - Quiz

Is de bijzin beknopt of niet?
Wankelend onder de zware last bracht de sjouwer de zak cement naar boven.
A
beknopt
B
niet beknopt

Slide 44 - Quiz

Wat is het onderwerp van de hoofdzin?
Wankelend onder de zware last bracht de sjouwer de zak cement naar boven.

Slide 45 - Question ouverte

Kan dat onderwerp in de beknopte bijzin ook het onderwerp zijn?
Wankelend onder de zware last bracht de sjouwer de zak cement naar boven.
A
ja
B
nee

Slide 46 - Quiz

Is de zin dan correct beknopt?
Wankelend onder de zware last bracht de sjouwer de zak cement naar boven.
A
ja
B
nee

Slide 47 - Quiz

Wat is de hoofdzin?
Om vroeg op vakantie te kunnen gaan, vertrok de helikopter van de president al om 7 uur.
A
Om vroeg op vakantie te kunnen gaan
B
vertrok de helikopter van de president al om 7 uur.

Slide 48 - Quiz

Is de bijzin beknopt of niet?
Om vroeg op vakantie te kunnen gaan, vertrok de helikopter van de president al om 7 uur.
A
ja
B
nee

Slide 49 - Quiz

Wat is het onderwerp van de hoofdzin?
Om vroeg op vakantie te kunnen gaan, vertrok de helikopter van de president al om 7 uur.

Slide 50 - Question ouverte

Kan dat onderwerp in de beknopte bijzin ook het onderwerp zijn?
Om vroeg op vakantie te kunnen gaan, vertrok de helikopter van de president al om 7 uur.
A
ja
B
nee

Slide 51 - Quiz

Kan dat onderwerp in de beknopte bijzin ook het onderwerp zijn?
Om vroeg op vakantie te kunnen gaan, vertrok de helikopter van de president al om 7 uur.
A
ja
B
nee

Slide 52 - Quiz

Wat is de hoofdzin?
Nadat hij een half uur in het bushokje had gewacht, kwam de bus er eindelijk aan.
A
Nadat hij een half uur in het bushokje had gewacht,
B
kwam de bus er eindelijk aan.

Slide 53 - Quiz

Is de bijzin beknopt of niet?
Nadat hij een half uur in het bushokje had gewacht, kwam de bus er eindelijk aan.
A
ja
B
nee

Slide 54 - Quiz