Beroepen

• NT2
• Basisschool
• Groep 4

Beroepen

Lesdoelen / Plan van vandaag

Je leert nieuwe woorden van beroepen

Je oefent met werkwoorden in de tegenwoordige tijd = nu

Je vervoegt de werkwoorden.

de bouwvakker

de vrachtwagenchauffeur

de kapper

de timmerman

de buschauffeur

de verkoopster

de fietsenmaker

de leerkracht

de advocaat

de dokter

de agent

de orderpicker

Hoe zit dat ook alweer?

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Bijvoorbeeld werken

Ik werk ( ik doe het, dus ik schrijf de stam)

Je werkt (jij doet het, dus ik schrijf stam + t)

Hij werkt (hij doet het, dus ik schrijf stam + t)

Maar……….. Werk je? (als “je” achter de pv staat, schrijf je de stam)

wat doen ze?

rijdt in een bus

geeft les

knipt haren

 maakt daken, trappen

verkoopt spullen (kleding)

onderzoekt mensen

vult vakken

maakt fietsen

duiken

ruiken

springen

bakken

koken

zwemmen

volleyballen

voetballen

korfballen

de kapper.......... de haren van de man

je broer .................een boek in de bibliotheek

de vrachtwagenchauffeur....................naar Duitsland

de fietsenmaker.............................mijn fiets vandaag nog.

maakt

knipt

rijdt

leest

rennen

dansen

lezen 

eten

bouwen

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

Ik .... deze opdracht.

1. maken
2. maakt
3. maak
4. maakten

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

De jongens .... een potje voetbal.

1. spelen
2. speel
3. speelde
4. speelt

spelen
Ik............

voetballen
Ik............
Schrijf ze allebei!

kopen
Ik ...........

praten
Ik .............

schrijven
Ik .............

Vervoeg in de tegenwoordige tijd.

1. vind
2. vint
3. vindt
4. vond

Vervoeg in de tegenwoordige tijd.

1. gebruikt
2. gebruikd
3. gebruikte
4. gebruiken

Hij......(rennen) naar de zee.

1. rennen
2. rendt
3. rent
4. rend

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

"Wij gaan morgen op reis."

1. wij
2. gaan
3. morgen
4. reis

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

"Ik koop vandaag een nieuwe broek."

1. Ik
2. koop
3. vandaag
4. broek

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

"Wij eten vandaag pasta"

1. wij
2. vandaag
3. pasta
4. eten

De hele klas.....morgen naar de verjaardag.( gaan)

De caissière ............ het geld. (tellen)

De jongen ..... een beetje moe.

1. ben
2. bent
3. is
4. zijn

De jongen ..... een pizza.

1. et
2. eet
3. eten
4. ete

Younes en Hasan ...... morgen vrij.

1. ben
2. bent
3. is
4. zijn

..... jij vandaag een beetje boos?

1. Ben
2. Bent
3. Is
4. Zijn

Jullie ...... les van meneer Franc.

1. heb
2. hebt
3. heeft
4. hebben

De hond ...... een hondenhok.

1. heb
2. hebt
3. heeft
4. hebben

Je ... dat papier in jouw tas zitten?

1. heb
2. hebt
3. heeft
4. hebben

Ik beoordeel deze les met het cijfer (kies een cijfer van 1-10, waarbij 10 het hoogste is).

010

Laat de leerlingen de les beoordelen. Je kan eventueel nog vragen waar zij hun cijfer op baseren. Wat vonden ze goed/niet goed.