Beroepen

Beroepen
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2BasisschoolGroep 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Beroepen

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen / Plan van vandaag
Je leert nieuwe woorden van beroepen
Je oefent met werkwoorden in de tegenwoordige tijd = nu

Je oefent met de werkwoorden in de verleden tijd 
= vroeger

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

de bouwvakker
de vrachtwagenchauffeur
de kapper
de timmerman
de buschauffeur

Slide 3 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

de verkoopster
de fietsenmaker
de leerkracht
de advocaat
de dokter
de agent
de orderpicker

Slide 4 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe zit dat ook alweer?
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Bijvoorbeeld werken

Ik werk ( ik doe het, dus ik schrijf de stam)
Je werkt (jij doet het, dus ik schrijf stam + t)
Hij werkt (hij doet het, dus ik schrijf stam + t)

Maar……….. Werk je? (als “je” achter de pv staat, schrijf je de stam)

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

wat doen ze?
rijdt in een bus
geeft les
knipt haren
 maakt daken, trappen

Slide 6 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

verkoopt spullen (kleding)
onderzoekt mensen
vult vakken
maakt fietsen

Slide 7 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

duiken
ruiken
springen
bakken
koken

Slide 8 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

zwemmen
volleyballen
voetballen
korfballen

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

de kapper.......... de haren van de man
je broer .................een boek in de bibliotheek
de vrachtwagenchauffeur....................naar Duitsland
de fietsenmaker.............................mijn fiets vandaag nog.
maakt
knipt
rijdt
leest

Slide 10 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

rennen
dansen
lezen 
eten
bouwen

Slide 11 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

Ik .... deze opdracht.
A
maken
B
maakt
C
maak
D
maakten

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

Ik heb deze opdracht .....
A
gemaken
B
gemaakt
C
gemaak
D
gemaakten

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

De jongens .... een potje voetbal.
A
spelen
B
speel
C
speelde
D
speelt

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

De jongens hebben een potje voetbal... .
A
gespelen
B
gespeel
C
gespeeld
D
gespeelt

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

spelen
Ik............

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

spelen
Ik............
Schrijf ze allebei!

Slide 17 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

niezen
Ik ...........

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

praten
Ik .............

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

praten
Ik .............

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Vervoeg in de Verleden tijd.
A
vond
B
vondt
C
vont
D
vind

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij......(rennen) een eindje de zee in
A
rente
B
rendt
C
rent
D
rend

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij......(rennen) een eindje de zee in.
Verleden tijd.
A
rente
B
rende
C
renten
D
renden

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

"Wij gaan morgen op reis."
A
wij
B
gaan
C
morgen
D
reis

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

"Ik koop vandaag een nieuwe broek."
A
Ik
B
koop
C
vandaag
D
broek

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

"Wij eten vandaag pasta"
A
wij
B
vandaag
C
pasta
D
eten

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De hele klas.....morgen naar de verjaardag.( gaan)

Slide 29 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


de caissière ............ het geld. (tellen)

Slide 30 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De jongen ..... een beetje moe.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De jongen ..... een beetje moe.
A
is
B
was
C
geweest
D
waren

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Younes en Hasan ...... morgen vrij.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

..... jij vandaag een beetje boos?
A
Ben
B
Bent
C
Is
D
Zijn

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jullie ...... vanaf nu ook les van juf Juul.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De hond ...... zijn bot helemaal opgegeten.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je ..... toch niet dat papier weggegooid?
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je ..... toch niet dat papier weggegooid?
A
hebt
B
hed
C
had
D
hod

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Ik beoordeel deze les met het cijfer (kies een cijfer van 1-10, waarbij 10 het hoogste is).
010

Slide 39 - Sondage

Laat de leerlingen de les beoordelen. Je kan eventueel nog vragen waar zij hun cijfer op baseren. Wat vonden ze goed/niet goed.