Naamvallen - ontleden - voorzetsels

De 1e/ 4e en 3e naamval
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
Middelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 44 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

De 1e/ 4e en 3e naamval

Slide 1 - Diapositive

 Naamvallen 
eerste naamval
vierde naamval
derde naamval

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel
- Wat zijn de naamvallen?
- ontleden.
- voorzetsels met een vaste naamval.
- keuzevoorzetsels.
- persoonlijke voornaamwoorden.
- der-groep en de ein-groep
- bezittelijke voornaamwoorden

Slide 3 - Diapositive

Ontleden

Slide 4 - Diapositive

Naamvallen 
de eerste naamval = Nominativ = het onderwerp
de tweede naamval = Genitiv = bijvoeglijke bepaling
de derde naamval = Dativ = meewerkend voorwerp
de vierde naamval = Akkusativ = lijdend voorwerp

Slide 5 - Diapositive

De eerste naamval is dus een ander woord voor onderwerp.

De vierde naamval is een ander woord voor Lijdend voorwerp.

De derde naamval is een ander woord voor Meewerkend voorwerp.


Slide 6 - Diapositive

Hoe ontleed je ook alweer
De eerste naamval is dus een ander woord voor onderwerp.
= Wie/Wat + gezegde (alle werkwoorden)? 

De vierde naamval is een ander woord voor Lijdend voorwerp.
= Wat + gezegde  (alle werkwoorden) + onderwerp?

De derde naamval is een ander woord voor Meewerkend voorwerp.
= aan / voor ?


Slide 7 - Diapositive

Voorzetsels met de 4e naamval

Slide 8 - Diapositive

Voorzetsels met de 4e naamval
Er zijn voorzetsels die ervoor zorgen, dat je na dit voorzetsel altijd de vierde naamval moet gebruiken.

Slide 9 - Diapositive

Voorzetsels met de 4e naamval
durch = door
für = voor
gegen = tegen
um = om
ohne = zonder
bis = tot
entlang = langs

Slide 10 - Diapositive

Je ziet het volgende dan gebeuren in de zin:

– Mein Freund hat für mich Blumen gekauft.
Ohne ihn war ich komplett nass geregnet!

Slide 11 - Diapositive

Ezelsbruggetje 1
Sommige voorzetsels hebben automatisch de vierde naamval bij zich. Deze voorzetsels zijn te onthouden met het ezelsbruggetje DOFEGUB (doof visje): 



Slide 12 - Diapositive

D urch 
O hne 
F ür 
E ntlang 
G egen 
U m 
B is

Slide 13 - Diapositive

Ezelsbruggetje 2
Deze zin werkt ook:
De Feestelijke Ober Uit Griekenland Eet Bananen. 
=
durch, für, ohne, um, gegen, entlang, bis

Slide 14 - Diapositive

Ezelsbruggetje 3
De voorzetsels zijn te onthouden met de zin:

Beer Doodt Geen Oudtjes En Fietst Uren
=
B is, D urch, G egen, O hne, E ntlang, F ür, U m

Slide 15 - Diapositive

Voorzetsels met de 3e naamval

Slide 16 - Diapositive

Voorzetsels met de 3e naamval
Er zijn voorzetsels die ervoor zorgen, dat je na dit voorzetsel altijd de derde naamval moet gebruiken.

Slide 17 - Diapositive

Voorzetsels met de 3e naamval
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
seit = sinds
von = van, door
zu = naar (bij personen)

Slide 18 - Diapositive

Je ziet het volgende dan gebeuren in de zin:

– Willst du heute bei mir essen?
– Gehst du mit ihm in die Schule?

Slide 19 - Diapositive

Ezelsbruggetje 1
Sommige voorzetsels hebben automatisch de derde naamval bij zich. Deze voorzetsels zijn te onthouden op de melodie van vader Jacob :



Slide 20 - Diapositive

op de melodie van vader Jacob
aus bei mit nach
aus bei mit nach
seit von zu
seit von zu
(außer genüber
außer genüber
ent-ge-gen
ent-ge-gen)

Slide 21 - Diapositive

Ezelsbruggetje 2
Sommige voorzetsels hebben automatisch de derde naamval bij zich. 



Slide 22 - Diapositive

Schreib’ mit, nach, nebst und samt,
bei, seit, von, zu, zuwider,
entgegen, ausser, aus,
gemäss und gegenüber,
stets mit dem Dativ nieder.

Slide 23 - Diapositive

Keuzeoorzetsels met de 3e of 4e naamval

Slide 24 - Diapositive

Voorzetsels met de 3e naamval
Er zijn voorzetsels die ervoor zorgen, dat je na dit voorzetsel soms de derde en soms vierde naamval moet gebruiken.

Slide 25 - Diapositive

Voorzetsels met de 3e of 4e  naamval
an = aan, bij, naar
auf = op
hinter = achter
neben = naast
in = in, naar
über = boven, over
unter = onder
vor = voor
zwischen = tussen

Slide 26 - Diapositive

Wanneer 3e? Waneer 4e?
Je gebruikt de 3e bij stilstand. 
(ergens zijn, ergens iets doen)
Je gebruikt de 4e bij beweging
(ergens naartoe, een beweging)

Slide 27 - Diapositive

Het persoonlijke voornaamwoord in de eerste derde en vierde naamval

Slide 28 - Diapositive

Uitleg video
persoonlijke voornaamwoorden in de 1e , 3e en 4e naamval

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

1e  nv
ond.
3e nv
mvw
4e nv
lv
ik 
ich
mij
mir
mij
mich
jij 
du
jou
dir
jou
dich
hij 
er
hem
ihm
hem
ihn
zij enk.
sie
haar
ihr
haar 
sie
het
es
het
ihm
het 
es
wij
wir
ons
uns
ons
uns
jullie
ihr
jullie
euch
jullie
euch
zij mv
sie
hun
ihnen
hun 
sie
Sie
u
Ihnen
Sie

Slide 31 - Diapositive

Vragende voornaamwoorden

1e naamval = onderwerp
wie = wer
wat = was


4e naamval = lijdend voorwerp
wie = wen
wat = was

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 34 - Diapositive

Weet jij ze nog?
https://www.educaplay.com/game/3183685-persoonlijk_voornaamwoord_5.html#!

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Lien

Bron opdrachten
- https://die-deutschlehrerin3.webnode.nl/kopie-van-grammatik11/

Slide 37 - Diapositive

de der-groep en de ein-groep

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Hoe weet je welke je moet gebruiken?

Slide 43 - Diapositive



1. Staat er een voorzetsel voor de invulruimte? (bla bla mit .......... bla bla.)
2. Welke naamval heeft dit voorzetsel? (3e of 4e of keuze)
3. moet je een persoonlijk voornaamwoord of iets uit de der/ein-groep invullen? 
4. in welke rij moet je kijken? 
5. vul dit in de lege ruimte in.


1. Staat er een voorzetsel voor de invulruimte? (nee)
2. Ontleed de zin? (ond? LV? of MV?)
3. moet je een persoonlijk voornaamwoord of iets uit de der/ein-groep invullen? 
4. in welke rij moet je kijken? 
5. vul dit in de lege ruimte in.

Slide 44 - Diapositive