Werkwoordspelling behalve pv en vdw

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Overzicht

Werkwoordspelling

Je weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd moet spellen;

Je weet hoe je het voltooid deelwoord moet spellen.

Tijdens deze LessonUp komen de overige werkwoordsvormen aan bod. Na deze les kun je alle werkwoordsvormen benoemen en correct spellen. 

Je kent nu de volgende werkwoordsvormen: pv en vd. Welke werkwoordsvormen zijn er nog meer?

Werkwoordspelling

- Je herkent de verschillende werkwoordsvormen;

- Je kent de spellingsregels bij deze werkwoordsvormen. 

Aangaande werkwoordspelling wordt nu verwacht dat je alles herkent en alles foutloos kunt spellen. 

Grammatica

Om een woord goed te kunnen spellen, moet je eerst bepalen met welke werkwoordsvorm je te maken hebt!

Hij gelooft niet in een goede afloop.

1. pvtt
2. pvvt
3. od
4. vd

Pieter squashte elke week met Kees.

1. pvtt
2. pvvt
3. gw
4. bn

Hij werd geconfronteerd met haar tekortkomingen. Wat is de vorm van het 2e ww?

1. od
2. vd
3. gw
4. pvvt

Werkwoordsvormen:

- persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)

- persoonsvorm verleden tijd (pvvt)

- infinitief (inf.)

- gebiedende wijs (gw)

- onvoltooid deelwoord (od)

- voltooid deelwoord (vd)

- bijvoeglijk naamwoord van een voltooid deelwoord (bn)

Hoe herken je de werkwoordsvormen?

Alleen de persoonsvormen veranderen wanneer je de zin verandert in een andere tijd. 

Gebiedende wijs

Als in een zin een bevel of opdracht staat en die zin heeft geen onderwerp, dan staat de zin in de gebiedende wijs. De zin begint met een persoonsvorm die bestaat uit de stam van het werkwoord.

Verwarm de oven voor op 180 graden.

Verdwijn uit mijn ogen!

... nog maar eens een oppas op zaterdagavond.

1. Vind
2. Vindt

Infinitief

Deze vorm van het hele werkwoord staat nooit op de plek van de persoonsvorm.

Ik wil daar niet aan denken.

Ik hoef daar niet aan te denken. 

Ik kan daar niet aan denken. 

De meisjes stonden op hun tenen om te kunnen zien wat er gebeurde. Benoem het dikgedrukte woord.

1. pvtt
2. pvvt
3. inf.
4. vdw

De meisjes stonden op hun tenen om te kunnen zien wat er gebeurde. Benoem het dikgedrukte woord.

1. pvtt
2. pvvt
3. inf.
4. vdw

De meisjes stonden op hun tenen om te kunnen zien wat er gebeurde. Benoem het dikgedrukte woord.

1. pvtt
2. pvvt
3. inf.
4. vdw

De meisjes stonden op hun tenen om te kunnen zien wat er gebeurde. Benoem het dikgedrukte woord.

1. pvtt
2. pvvt
3. inf.
4. vdw

Onvoltooid deelwoord

Je bent er nog mee bezig, het is nog niet voltooid. 

Zingend fietste ik naar huis. 

Huilend liep het meisje door de gang. 

Hij antwoordde ontkennend op de gestelde vragen. 

Je schrijft het infinitief + d(e).

Vul in:
Niets ... (vermoeden) liep hij naar huis.

... op de gebeurtenissen, kunnen we tevreden zijn.

1. Terugkijkend
2. Teruggekeken
3. Terugkijkendt
4. Terugkijkent

Benoem het dikgedrukte woord:

Vinden jullie het wel opwindend?

1. pvtt
2. vd
3. inf
4. od

Benoem het dikgedrukte woord:

Vinden jullie het wel opwindend?

1. pvtt
2. vd
3. inf
4. od

Bijvoeglijk naamwoord van werkwoord

Van een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken. 

Spel het bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk, net als bijvoeglijke naamwoorden.

Het pas bestrate trottoir is nog niet toegankelijk. 

Het bezorgde pakketje was voor mijn buurman. 

Noteer van de werkwoorden tussen haakjes eerst de werkwoordsvorm: pvtt, pvvt, inf, gw, od, vd of bn.
Sinds de tandarts Eva heeft ... (adviseren) haar tanden beter te ... (verzorgen), ... (flossen) ze iedere avond trouw haar gebit.

Noteer nu het werkwoord in de juiste vorm.
Sinds de tandarts Eva heeft ... (adviseren) haar tanden beter te ... (verzorgen), ... (flossen) ze iedere avond trouw haar gebit.

Noteer van de werkwoorden tussen haakjes eerst de werkwoordsvorm: pvtt, pvvt, inf, gw, od, vd of bn.
Kijk, nu ... (strompelen) dat arme paard met zijn ... (kneuzen) voet ... (aarzelen) dichterbij.

Noteer nu het werkwoord in de juiste vorm.
Kijk, nu ... (strompelen) dat arme paard met zijn ... (kneuzen) voet ... (aarzelen) dichterbij.

Noteer van de werkwoorden tussen haakjes eerst de werkwoordsvorm: pvtt, pvvt, inf, gw, od, vd of bn.
Vanaf morgen ... (kunnen) bezoekers ... (genieten) van de pracht en praal in de pas ... (renoveren) villa.

Noteer nu het werkwoord in de juiste vorm.
Vanaf morgen ... (kunnen) bezoekers ... (genieten) van de pracht en praal in de pas ... (renoveren) villa.

Deze les was interessant.

😒🙁😐🙂😃