Mavo 1 lezen hfd 1 en 2

Nederlands - Klas mavo 1
Begrijpend lezen 
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nederlands - Klas mavo 1
Begrijpend lezen 

Slide 1 - Diapositive

Ik zit vandaag met een goed gevoel in de klas
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Sondage

Lezen hoofdstuk 1 en 2
-Wat is een woordstrategie?
-Wanneer gebruik je een woordstrategie?
-Hoe gebruik je een woordstrategie?
-Welke woordstrategieën zijn er?

Slide 3 - Diapositive

Deze les
Doel:
-Je leert wat een woordstrategie is.
-Je leert welke woordstrategieën er zijn.
*synoniem
*omschrijving
*voorbeeld
*tegenstelling

Slide 4 - Diapositive

Weet je nog?
In Lezen hoofdstuk 1 heb je geleerd wat een 'titel' en een 'tussenkopje' is. Ook heb je geleerd hoe je een alinea kunt herkennen.

Je weet dat een tekst altijd ergens over gaat. Dat noem je het 'onderwerp'.

Slide 5 - Diapositive

Wat is een alinea?

Slide 6 - Question ouverte

Herken je de alinea's?

Slide 7 - Diapositive

Woordstrategie I
We gaan het hebben over verschillende woordstrategieën.

De woordstrategie (enkelvoud)
De woordstrategieën (meervoud)

Voordat we dat gaan doen, vul je eerst het woordweb in.

Slide 8 - Diapositive

Waar denk je aan als je het woord 'woordstrategie' hoort?

Slide 9 - Question ouverte

Woordstrategie II
Een strategie is een manier om iets te bereiken (een doel). Of een manier om iets op te lossen. 

Een woordstrategie is een manier om achter de betekenis van een woord te komen.

Slide 10 - Diapositive

Woordstrategie III
Twee bekende woordstrategieën die je kunt gebruiken zijn:

-Zoek op in een (online) woordenboek wat de betekenis van een
  woord is.
-Vraag aan iemand anders of hij/zij de betekenis van het woord
  kent. Vaak kan een klasgenoot of je docent helpen.

Slide 11 - Diapositive

Woordstrategie IV
Maar wat kan je doen, als er geen woordenboek is en er niemand in de buurt is die jou kan helpen?

Probeer dan het volgende:

Slide 12 - Diapositive

Het synoniem I
Als je een woord niet kent, dan kan je kijken of er ook een synoniem in de tekst staat.

Wie weet nog wat een synoniem is?

Slide 13 - Diapositive

Een synoniem
A
Dat is een sleutel
B
Dat is een soort alinea in een moeilijke tekst
C
Een ander woord voor iets, maar met ongeveer dezelfde betekenis
D
Dat is samenwerken

Slide 14 - Quiz

Een synoniem van 'de grootvader' is:
A
de grote man
B
de opa
C
de oude man
D
de vader

Slide 15 - Quiz

Daar loopt een mooie dame op het strand. Kijk maar! De vrouw draagt een blauwe jurk en ze heeft zwarte haren.
Welke synoniemen staan in de zin?
A
blauwe-zwarte
B
strand-blauwe
C
loopt-haren
D
dame-vrouw

Slide 16 - Quiz

Het synoniem II
Als je een andere taal leert, dan leer je ook vaak synoniemen. Kijk maar eens:

ruman muher-hermana-sister-zus

kachó-perro-dog-hond

Slide 17 - Diapositive

De omschrijving
Bij vakken zoals geschiedenis en aardrijkskunde moet je vaak begrippen leren. In het boek staat dan vaak een omschrijving van dat woord. Hier zie je een voorbeeld:

Funchi = Een Caribisch maisgerecht. Het lijkt een beetje op polenta en het wordt gemaakt van wit of geel maismeel. 

Slide 18 - Diapositive

Het voorbeeld
Soms vind je in een tekst een voorbeeld van een woord. Kijk maar eens:

Het zeeleven op Bonaire vind ik erg mooi. Nergens anders op de wereld vind je zoveel gekleurde vissen, mooi koraal, schildpadden en dolfijnen als hier op het eiland.

Slide 19 - Diapositive

De tegenstelling
Een tegenstelling is het tegenovergestelde van een woord.
groot-klein
warm-koud

We gaan eerst gezamenlijk aan het werk, maar daarna ga ik alleen de laatste opdracht maken.



Slide 20 - Diapositive

Aan de slag
Je krijgt een stencil van mij. De opdrachten die hier op staan, ga je maken.

Lees goed wat je moet doen. De volgende les gaan we de opdrachten samen bespreken.


Slide 21 - Diapositive

Ik heb deze les nieuwe dingen geleerd
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage

Alinea:
Een langer stuk tekst wordt opgedeeld in alinea's. In een alinea wordt een stukje van het onderwerp behandeld.

Een alinea is duidelijke te herkennen:
1. De laatste regel is vaak niet helemaal vol.
2. De eerste regel springt in (vooral krantenberichten).
3. Er staat een witregel tussen de twee alinea's. 

Slide 23 - Diapositive

Waarom maken we gebruik van alinea's?

Slide 24 - Question ouverte

Alle teksten zijn altijd opgedeeld in alinea's. Dit is:
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Boven elke alinea staat altijd een tussenkopje. Dit is:
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Verkennend lezen (1)
- Lees de titel, de eerste en laatste alinea.
- Lees de tussenkopjes en de dik gedrukte woorden.
- Bekijk eventuele afbeeldingen.
- Lees de informatie die onder de tekst staat (bron).

Slide 27 - Diapositive

Verkennend lezen (2)
Bij verkennend lezen stel je jezelf vragen als:
- Wat is waarschijnlijk het onderwerp?
- Wat voor soort tekst is het? (nieuwsbericht of internettekst).
- Met welk doel is de tekst geschreven?
- Hoe is de tekst opgebouwd?
- Wat is de bron (waar komt de tekst vandaan).

Slide 28 - Diapositive

Nauwkeurig lezen
- Je leest de hele tekst, omdat je de tekst wilt begrijpen en precies wilt weten wat er in de tekst staat.
- Je vraagt je af wat belangrijk is wat over het onderwerp wordt gezegd.
- Je stelt de betekenis vast van de moeilijke woorden.
- Je kijkt wat het verband is tussen de alinea's.

Slide 29 - Diapositive

De doelen
Je hebt geleerd:

-Wat een alinea is;
-Hoe je een alinea kan herkennen;
-Wat 'verkennend' lezen is;
-Wat 'nauwkeurig' lezen is.

Slide 30 - Diapositive

De theorie toepassen
Maak tijdens de daltonuren de opdrachten van Lezen hfd 2. Je kunt dan gaan oefenen met het toepassen van de theorie. Ook kan je zo controleren of je de uitleg goed begrepen hebt.

Het hangt van de leerroute af, hoeveel opdrachten je moet maken. Kijk in de planner van It's Learning wat er deze week allemaal gedaan moet worden.

Slide 31 - Diapositive

De volgende instructieles:
We gaan het eerst hebben over werkwoorden. Daarna leer je wat een persoonsvorm is en hoe je deze kunt herkennen.

Slide 32 - Diapositive