Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Taal: Hoofdstuk 8, les 7,
werkschrift blz 14 en 15
Slide 1 - Diapositive
Over welk nieuw zinsdeel hebben wij gisteren geleerd?
Slide 2 - Carte mentale
Lijdend voorwerp
Slide 3 - Diapositive
doel:
Je kunt na deze les het lijdend voorwerp in de zin vinden.
Slide 4 - Diapositive
Wat is het onderwerp van de volgende zin:
De directeur heeft een leuk telefoontje ontvangen.
A
De directeur
B
heeft
C
een leuk telefoontje
D
ontvangen
Slide 5 - Quiz
Wat is het gezegde van de volgende zin:
De directeur heeft een leuk telefoontje ontvangen.
A
De directeur heeft
B
heeft een leuk telefoontje
C
heeft ontvangen
D
ontvangen
Slide 6 - Quiz
Welke vraagzin maak je in de volgende zin om het lijdend voorwerp te vinden: De directeur heeft een leuk telefoontje ontvangen.
Slide 7 - Question ouverte
De directeur heeft een leuk telefoontje ontvangen.
Om het lijdend voorwerp te vinden stellen we de vraag:
wie/wat + gezegde + onderwerp
Dat wordt in deze zin:
Wat heeft de directeur ontvangen?
Slide 8 - Diapositive
Wat is het lijdend voorwerp van de volgende zin:
De directeur heeft een leuk telefoontje ontvangen.
A
De directeur
B
heeft
C
een leuk telefoontje
D
ontvangen
Slide 9 - Quiz
Wil je het filmpje over lijdend voorwerp
nog een keer kijken?
Het filmpje de voetbaltraining kan je terugvinden op:
* zuluconnect, taalverhaal, taal
*Bij het kopje: mediatheek, ga je naar instructiefilmpje
* kies voor groep 7, blok 4, hoofdstuk 8
Slide 10 - Diapositive
Hfdst 8, Les 7, Opdracht 1
Lees eerst de tekst
Zet daarna van iedere zin het onderwerp en het lijdend voorwerp in de juiste rij.
Slide 11 - Diapositive
Hfdst 8, Les 7. Opdracht 2
Lees de email.
Iedere zin heeft een eigen letter a t/m f.
vraag 1. Schrijf het juiste zinsdeel boven de kolom.
vraag 2. Maak voor iedere zin de vraagzin om het lijdend voorwerp te vinden en schrijf het antwoord erachter
Slide 12 - Diapositive
Hfdst 8, Les 7, Opdracht 3.
Je gebruikt 4 kleuren om de persoonsvorm, gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp aan te geven in een zin.
Heb je één of meer gevraagde kleuren niet?
Geen probleem, dan gebruik je een andere kleur.
Slide 13 - Diapositive
Hfdst 8, Les 7, Opdracht 4.
Maak ook deze hazenopdracht.
Maak de zinnen af met een lijdend voorwerp
en je mag er zeker een gekke zin van maken.
Ik ben benieuwd wat jullie verzinnen.
Slide 14 - Diapositive
Zelfstandig werken
Maak van les 7 de opdrachten 1,2,3 en 4 op blz 14 en 15.
Jullie krijgen hier 30 minuten de tijd voor.
Daarna bespreken we de antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten blijf je ingelogd,
Camera en microfoon zijn uit zodat je ongestoord kan werken.
Slide 15 - Diapositive
Opdracht 1
1. Wat zijn de onderwerpen uit de tekst?
2. Wat zijn de lijdende voorwerpen uit de tekst?
Slide 16 - Diapositive
Antwoorden opdracht 1
Onderwerp: mensen, ze, Ze, ze, men, je, je, je, Iedereen
Lijdend voorwerp: energie, verschillende dingen, een warme trui, de thermostaat, energiezuinige ledlampen, het dak, minder energie, subsidie, veel geld
Slide 17 - Diapositive
Opdracht 2
Wat voor zinsdeel staat er boven kolom 1?
Wat voor zinsdeel staat er boven kolom 2?
Wat voor zinsdeel staat er boven kolom 3?
Slide 18 - Diapositive
Antwoorden opdracht 2, vraag 1
Kolom 1: Onderwerp
Kolom 2: Persoonsvorm
Kolom 3: gezegde
Slide 19 - Diapositive
Opdracht 2, vraag 2 en 3
Welke vraag heb je gemaakt om het
lijdend voorwerp te vinden?
Wat is het lijdend voorwerp?
Slide 20 - Diapositive
Antwoorden opdracht 2, vraag 2 en 3
a. Wat doen jullie aan? Een warme trui
b. Wat kunnen we besparen? Energie
c. Wat heb ik klaargelegd? Een lekker dikke trui
d. Wat heb ik gestuurd? Een mail
e. Wat gaat meester Henk aandoen? Iets warms
f. Wie zie ik? Jullie
Slide 21 - Diapositive
Opdracht 3
1. Wat is de persoonsvorm van de zin?
2. Wat is het gezegde van de zin?
3. Wat is het onderwerp van de zin?
4. Wat is het lijdend voorwerp van de zin?
Slide 22 - Diapositive
Antwoorden opdracht 3
a. pv: wil, gez: wil besparen, ond: je, lv: energie
b. pv: kun, gez: kun doen, ond: je, lv: verschillende dingen
c. pv: kunt, gez: kunt aantrekken, ond: je , lv: kunt aantrekken
d. pv: kun, gez: kun zetten, ond: je, lv: kun zetten
Slide 23 - Diapositive
Antwoorden opdracht 3
e. pv: kun, gez: kun gebruiken, ond: je, lv: ledlampen
f. pv: kunt, gez: kunt isoleren, ond: je, lv: het dak
g. pv: kun, gez: kun krijgen, ond: je, lv: subsidie
h. pv: kun, gez: kn uitsparen, ond: je, lv: veel geld