Herhaling meewerkend voorwerp en zinsontleding

Meewerkend voorwerp
en zinsontleding
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Meewerkend voorwerp
en zinsontleding

Slide 1 - Diapositive

Jara heeft een mooie tekening gemaakt.
Het onderwerp (wie of wat)
Gezegde (werkwoord)
Lijdend voorwerp
Jara
heeft gemaakt
een mooie tekening

Slide 2 - Question de remorquage

Wat is het WG?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het OW?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het LV?

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp
* het meewerkend voorwerp is altijd een mens, die of ding
* het meewerkend voorwerp kan één woord zijn, maar het kunnen ook meerdere woorden zijn.
* het meewerkend voorwerp staat niet altijd in een zin.
* je vindt het meewerkend voorwerp door aan wie  of  voor wie te vragen.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 9 - Question ouverte

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het onderwerp?

Slide 10 - Question ouverte

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 11 - Question ouverte

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 12 - Question ouverte

De wielrenner fietste 200 kilometer voor een goed doel.
Wat is het gezegde?

Slide 13 - Question ouverte

De wielrenner fietste 200 kilometer voor een goed doel.
Wat is het onderwerp?

Slide 14 - Question ouverte


Staat er een meewerkend voorwerp in deze zin?
(aan wie of voor wie  deel)
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz


Maak de zin af met een meewerkend voorwerp.
(aan wie of voor wie  deel)

Slide 16 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 17 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?
Vader heeft voor zijn kinderen een auto gekocht.

Slide 18 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?
Aan Eva hebben wij een poppenhuis cadeau gegeven.

Slide 19 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft haar zoon een fiets gegeven.

Slide 20 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?
De vrolijke man wijst mij de weg.

Slide 21 - Question ouverte

het werkwoordelijk gezegde
het onderwerp
het lijdend voorwerp
het meewerkend voorwerp
Ik
regel
voor hem
een taxi.

Slide 22 - Question de remorquage

het werkwoordelijk gezegde
het onderwerp
het lijdend voorwerp
het meewerkend voorwerp
Jip
vraagt
de man
hulp.

Slide 23 - Question de remorquage

Ik heb een taxi voor hem geregeld.

Slide 24 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 25 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 26 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 27 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 28 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 29 - Question ouverte

De wielrenner fietste 200 kilometer voor een goed doel.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 30 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?
Mijn moeder geeft de leraar een hand.

Slide 31 - Question ouverte

meewerkend voorwerp
Mijn broer mailde Eefje een leuke foto.

Slide 32 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?

De man biedt haar een stoel aan.
A
een stoel
B
biedt
C
haar
D
een stoel

Slide 33 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Tim koopt een lolly voor zijn klas.
A
zijn klas
B
voor zijn klas
C
Tim
D
een lolly

Slide 34 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sarah leent een boek aan Thomas.
A
leent
B
aan Thomas
C
Sarah
D
een boek

Slide 35 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Lisa koopt limonade voor Eva
A
Lisa
B
koopt
C
limonade
D
voor Eva

Slide 36 - Quiz

Papa heeft de thermostaat op 18 graden ingesteld.


persoonsvorm
gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp 
de thermostaat
heeft ingesteld
heeft
Papa

Slide 37 - Question de remorquage

Mijn moeder

bakt

een ei.
Lijdend voorwerp

Slide 38 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp?

Sofia maakt een grote toren.

Slide 39 - Question ouverte