A5 Bloed en bloedsomloop oefenvragen

De zuurstofconcentratie in het bloed van een mens wordt op een aantal plaatsen van de bloedsomloop gemeten. Op sommige plaatsen daalt de zuurstofconcentratie.
Op welke van de volgende plaatsen daalt de zuurstofconcentratie in het bloed van een mens het snelst?



A
In de haarvaten van de darmwand.
B
In de longaders.
C
In de poortader.
D
In de haarvaten om de longblaasjes.
1 / 23
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

De zuurstofconcentratie in het bloed van een mens wordt op een aantal plaatsen van de bloedsomloop gemeten. Op sommige plaatsen daalt de zuurstofconcentratie.
Op welke van de volgende plaatsen daalt de zuurstofconcentratie in het bloed van een mens het snelst?



A
In de haarvaten van de darmwand.
B
In de longaders.
C
In de poortader.
D
In de haarvaten om de longblaasjes.

Slide 1 - Quiz

De kransaders voeren bloed weg uit het hartspierweefsel. Dit bloed kan terecht komen in onder andere het hart, de hersenen, de longen en organen in de buikholte.

Waar komt het bloed het eerst?
A
in het hart
B
in de hersenen
C
in de longen
D
organen van de buikholte

Slide 2 - Quiz

De tijd die verloopt tussen het moment waarop bij de mens een bloedcel de rechterkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de linkerboezem is over het algemeen kort. De tijd die verloopt tussen het moment waarop een bloedcel de linkerkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de rechterboezem is over het algemeen lang.

Waardoor wordt dit tijdsverschil veroorzaakt?
A
door verschil in stroomsnelheid van het bloed
B
door verschil in bloeddruk
C
door verschil in hoeveelheid bloed
D
door verschil in weglengte

Slide 3 - Quiz

Bij de mens komt een opening in de wand tussen linker en rechter harthelft als hartafwijking voor. Deze opening veroorzaakt afwijkingen in het zuurstofgehalte van bloed.
In welk bloedvat of in welke bloedvaten zal als gevolg van deze afwijking het zuurstofgehalte van het bloed lager zijn dan onder normale omstandigheden?
A
alleen in de aorta
B
in de aorta en in de longaders
C
in de longslagaders
D
alleen in de longaders

Slide 4 - Quiz

Bij de werking van het hart kunnen drie fasen onderscheiden worden:
1. samentrekking van de boezems,
2. samentrekking van de kamers,
3. rustfase.

Bij een bepaalde hartafwijking sluiten de kleppen tussen boezem en kamer in de linker harthelft niet goed. Tijdens welke fase of fasen in de werking van het hart zal deze afwijking zijn invloed het duidelijkst doen gelden?
A
tijdens de rustfase
B
vooral tijdens de samentrekking van de boezems
C
tijdens de samentrekking van de kamers én tijdens die van de boezems
D
vooral tijdens de samentrekking van de kamers

Slide 5 - Quiz

In het diagram is voor één hartslag het verband weergegeven tussen de tijd en het volume van de linkerkamer van het hart van de mens. In dit diagram worden drie fasen met letters aangegeven.
Gedurende welke van de fasen P, Q en R zijn de kleppen tussen de linkerkamer en de aorta gesloten?
A
gedurende de fasen P en Q
B
gedurende de fasen P en R
C
alleen gedurende fase Q
D
alleen gedurende fase R

Slide 6 - Quiz

Een rode bloedcel die bij de mens het hart verlaat, komt gewoonlijk door slechts één haarvatennet voordat hij weer terugkeert in het hart. Een uitzondering op die regel is als een rode bloedcel in een bepaald bloedvat terecht komt. Welk van onderstaande bloedvaten is dat?
A
de slagader naar de dunne darm
B
de slagader naar een arm
C
de leverslagader
D
de longslagader

Slide 7 - Quiz

In het diagram is het verband weergegeven tussen de tijd en de bloeddruk op drie plaatsen in het bloedvatenstelsel van een mens. Deze drie plaatsen zijn de linkerkamer, de linker boezem en het begin van de aorta. Wat gebeurt er op tijdstip 4?
A
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linkerkamer de linker boezem in.
B
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linker boezem de linkerkamer in.
C
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linker kamer de aorta in.
D
De halvemaanvormige kleppen gaan open en er stroomt bloed de aorta in.

Slide 8 - Quiz

Alcoholmoleculen kunnen zowel via de longen als via de nieren worden uitgescheiden.
• Hoe vaak passeren alcoholmoleculen ten minste het hart tussen het moment van opname in het bloed en het moment van uitscheiding door de longen?
• En hoe vaak tussen het moment van opname in het bloed en het moment van uitscheiding door de nieren?
A
bij longen 1 maal bij nieren 1 maal
B
bij longen 1 maal bij nieren 2 maal
C
bij longen 2 maal bij nieren 1 maal
D
bij longen 2 maal bij nieren 2 maal

Slide 9 - Quiz

Als je snel opstaat, daalt je bloeddruk tijdelijk.

Wat is de oorzaak van deze bloeddrukverlaging?


A
Een reactie op de bloeddrukverhoging die door deze beweging wordt veroorzaakt.
B
Een tijdelijke verlaging van de hartslagfrequentie.
C
Een tijdelijke vernauwing van de bloedvaten in de benen en de romp.
D
Een verminderde terugstroom van bloed vanuit de benen naar het hart.

Slide 10 - Quiz

Bij een proefpersoon is om de bovenarm een bloeddrukmanchet gewonden
(zie afbeelding 11). Deze is zo ver opgepompt dat de aders en slagaders geheel zijn dichtgedrukt. Vervolgens loopt de manchet geleidelijk leeg. Wanneer de druk in de manchetband een waarde heeft tussen de bovendruk en de onderdruk kan men met een stethoscoop een kloppend geluid horen in de arm. Op welke plaats kan men dat kloppende geluid waarnemen?
A
Op plaats 1.
B
Op plaats 2.
C
Op plaats 3.
D
Op plaats 4.

Slide 11 - Quiz

In de armen en benen lopen slagaders en aders op veel plaatsen naast elkaar.
Hierover worden drie beweringen gedaan:
1. Daardoor kan de uitwisseling van stoffen beter verlopen volgens het
tegenstroomprincipe.
2. Daardoor kan de zuurstofvoorziening in het orgaan beter verlopen, want de bloeddoorstroming in
de aders wordt bevorderd door de bewegingen van de wand van de slagaders.
3. Daardoor wordt het aderlijk bloed extra snel verwarmd.
Welke van deze beweringen is (zijn) juist?
A
Geen bewering
B
De beweringen 1 en 2.
C
De beweringen 2 en 3.
D
De beweringen 1, 2 en 3.

Slide 12 - Quiz

Afbeelding 5 geeft een schema van de bloedstroom in het hart van een kind vóór de geboorte (links) en direct na de geboorte (rechts). De klep tussen de linker- en de rechterboezem sluit bij de eerste inademing na de geboorte. Waardoor sluit deze klep?
A
Doordat de bloeddruk in de linkerboezem hoger wordt dan in de rechterboezem.
B
Doordat de richting van de bloedstroom in de linkerboezem verandert.
C
Doordat de zuigkracht in de rechterboezem hoger wordt dan in de linkerboezem.

Slide 13 - Quiz

In tabel 2 zijn enkele gegevens vermeld over een haarvatennet. Op basis van deze
gegevens valt af te leiden waar in het lichaam dat haarvatennet zich kan bevinden.

Waar bevindt zich dit haarvatennet?
A
In een nier.
B
In een long.
C
In de dunne darm.
D
In een spier.

Slide 14 - Quiz

Waar speelt fibrinogeen een rol bij?
A
Bij het vervoer van O2.
B
Bij de bloedstolling.
C
Bij de afweer tegen ziektekiemen.
D
Bij het vervoer van o.a. vetten en ijzer

Slide 15 - Quiz

In de afbeelding hiernaast is een microscopisch preparaat van bloedcellen weergegeven. Drie bestanddelen van het bloed zijn aangegeven met P, Q en R.
Welk van de bestanddelen P, Q en R zijn betrokken bij de bescherming tegen ziekteverwekkers?

A
alleen P en R
B
geen van de onderdelen
C
P, Q en R
D
alleen R

Slide 16 - Quiz

Bij welk proces speelt trombokinase een belangrijke rol?

A
de afweer tegen ziektekiemen
B
het transport van stoffen
C
het transport van CO2
D
de bloedstolling

Slide 17 - Quiz

In de afbeelding hiernaast is schematisch een deel van het bloedvatenstelsel van de mens getekend. Met de letters P, Q, R, S en T zijn verschillende plaatsen aangegeven. Op plaatst P is de bloeddruk 3kPa. Op welke van de plaatsen Q, R, S en T is de bloeddruk op dat moment hoger dan 3 kPa?
A
op plaats S
B
op plaats T
C
op plaats R
D
op plaats Q

Slide 18 - Quiz

De volgende situaties kunnen zich voordoen bij bepaalde aandoeningen in het lichaam van de mens:
1. door een bepaalde aandoening is de bloeddruk lager dan normaal in de ader waar doorheen bloed uit een bepaald weefsel stroomt, 2. door een bepaalde aandoening is de bloeddruk hoger dan normaal in de ader waar doorheen bloed uit een bepaald weefsel stroomt, 3. door een bepaalde aandoening is de bloeddruk lager dan normaal in de slagader waar doorheen bloed naar een bepaald weefsel stroomt, 4. door een bepaalde aandoening is de bloeddruk hoger dan normaal in de slagader waar doorheen bloed naar een bepaald weefsel stroomt.
Door welke van deze situaties kan oedeem (ophoping van weefselvloeistof) in het desbetreffende weefsel veroorzaakt worden?
A
alleen door 3 en 4
B
alleen door 1 en 4
C
alleen door 1, 2 en 3
D
alleen door 2 en 4

Slide 19 - Quiz

In een beenspier van een mens wordt een aminozuurmolecuul vrijgemaakt uit een eiwit. Dit aminozuurmolecuul wordt vervolgens in een levercel opgenomen. Op weg van de beenspier naar deze levercel gaat dit aminozuurmolecuul slechts éénmaal door een longhaarvat.
Enkele delen van het lichaam van de mens zijn:
1. de aorta, 2. een beenader, 3. de linkerkamer van het hart,
4. een lymfevat, 5. de onderste holle ader, 6. de rechterkamer van het hart.
Van welke van deze delen kan met zekerheid worden gezegd dat het aminozuurmolecuul er op weg van de beenspier naar de levercel doorheen stroomt?
A
alleen van de delen 1, 3 en 6
B
alleen van de delen 1, 2, 5 en 6
C
alleen van de delen 2, 3, 4, 5 en 6
D
van de delen 1, 2, 3, 4, 5 en 6

Slide 20 - Quiz

Wordt het drukverloop in de longslagader tijdens deze samentrekking weergegeven door de curve X, Y of Z? En het drukverloop in de rechterkamer?
A
Longslagader X Rechterkamer Y
B
Longslagader X Rechterkamer Z
C
Longslagader Z Rechterkamer X
D
Longslagader Z Rechterkamer Y

Slide 21 - Quiz

In afbeelding 9 is een krokodillenhart schematisch weergegeven. Eén schema geeft de bloedstroom van de krokodil weer als de krokodil onder water is. Het andere schema geeft de bloedstroom weer als de krokodil op het land ligt. De afbeelding geeft de situatie weer net op het moment dat de kamers zich beginnen samen te trekken. Welk schema geeft de bloedstroom bij een krokodil onder water weer: schema 1 of 2? –En op welke plaats is de bloeddruk het hoogst: bij P of bij Q?
A
onder water: schema 1 bloeddruk hoogst bij: P
B
onder water: schema 1 bloeddruk hoogst bij: Q
C
onder water: schema 2 bloeddruk hoogst bij: P
D
onder water: schema 2 bloeddruk hoogst bij: Q

Slide 22 - Quiz

welk deel het ECG geeft het samentrekken van de boezems weer?
A
P
B
QRS
C
T
D
ST

Slide 23 - Quiz